#75: ‘Het is geel en de afwas staat erop…’

Vanaf het moment dat mijn pretletter kan praten, vertelt ze grappige verhaaltjes en probeert ze moppen te onthouden. De meesten zijn niet grappig of heb ik al 16 keer gehoord. Maar die twinkelende oogjes erbij maken een hoop goed. De maand april begon natuurlijk weer met de (volgens haar) leukste dag van het jaar. Ieder jaar trap ik die traditioneel af door met een grap te beginnen. In paniek uit bed schieten en roepen dat we te laat zijn voor school, verbaasd vragen wat er met haar haar aan de hand is óf haar de gordijnen laten opentrekken nadat ik naar boven heb geroepen dat het gesneeuwd heeft. Het maakt niet uit. Smurf en ik houden elkaar graag voor de gek.

Haar 1 april-grap van vorig jaar was ook leuk. Met mijn moeder had ze op de computer een tekst getypt, uitgeprint en op een kaart geplakt. Het was een bericht van mijn grote liefde Johnny de Mol. Hij had gehoord dat ik ‘fan’ was en toevallig zou hij die middag bij oma in de straat zijn. Ik speelde enthousiast mee toen ik het las en hupte zenuwachtig voor het raam heen en weer. Die oogjes toen ze “1 april” riep, waren onbetaalbaar. Tot op de dag van vandaag gelooft ze dat ik in haar grapje trapte en glundert wanneer ze mij er aan helpt herinneren.

Moppen zijn ook favoriet. De moppenboekjes slingeren overal en het toiletbezoek is qua tijd verveertienvoudigd sinds de nieuwe ‘1000 moppen editie’ is verschenen. We hebben inmiddels zelfs afgesproken dat ik er maximaal drie hoef aan te horen, aangezien ze zich niets aantrekt van het feit dat ik niet lach om de voorgelezen ‘grappen’.
Zelf zoek ik ook wel eens mopjes op hoor. Zeker toen ze vorig jaar op deze school begon. Om het overblijven iets draaglijker te maken (dat vond ze het meest nare moment van de dag), stopte ik briefjes met moppen in haar broodtrommel. Die las ze dan voor aan haar klasgenootjes en zo maakte ze makkelijk contact.

Zo nu en dan probeer ik het nog wel eens. Een grapje uithalen tijdens het overblijven.
“Zag je wat ik met je banaan had gedaan?”, vraag ik haar tijdens het eten.
Verveeld prikt ze verder in haar nasi. “Ja, die kende ik al. Mag ik van tafel? Ik moet kakken.”
Ik ruim de tafel af, ruim de afwasmachine uit en in, zet vervolgens koffie en plof op de bank. Pas op dat moment komt ze terug van het toilet, met 1000 slechte grappen onder haar arm.
“Moet je horen!”, zegt ze. Ik adem diep in en neem een slok van mijn koffie.
“Drie hù?”, zeg ik.
En haar oogjes beginnen weer te twinkelen


#74: Peek a boo ~ welcome to my life

Het is zaterdagochtend en ik ben niet wakker geworden van geluiden van buitenaf. Zo’n ochtend dat je langer dan normaal nodig hebt om te beseffen waar je bent en welke dag het is. ‘Waar’ is een vraag die ik mijzelf eigenlijk niet hoef te stellen, maar mijn brein houdt ervan om mij zo nu en dan te laten ontwaken in een roes van de gedachte aan andermans bed. Langzaam besef ik het. Zaterdag 8 april. Speeddate-dag. Twintig mannen. Ieder drie minuten. Arme schapen.

Zonder blikken of blozen deel ik mijn leven met de wereld. Via de kijkdoos van social media kan iedereen een blik werpen in mijn volgeplakte schoenendoos. Het crĂȘpepapier aan de bovenkant geeft een mooier beeld dan met het nietsverhullende daglicht. In de hoek, daar laat het plakband een beetje los en is de naakte waarheid duidelijk zichtbaar. En de achterkant van de zorgvuldig uitgeknipte plaatjes ziet niemand. Hoe ik huil bij hartverscheurende nieuwsbeelden, hoe ik mijn wasmachine weer laat draaien met dezelfde was omdat ik eerder geen zin had om het wasgoed eruit te halen. Hoe ik mijn bord af lik als ik geen goed voorbeeld hoef te geven en dat ik ondanks al mijn bla-bla het liefst alleen ben met een boek en een koptelefoon op waar geen geluid uit komt.

“Jij zet tĂ© veel op je Facebook, die-en-die zei het ook, dat moet je niet doen”.
“Dat staat jou helemaal niet”.
“Nou, daar stond je ook niet charmant op, die foto zou ik nooit plaatsen.”
En mijn ‘lievelings’ van deze maand: “Op foto’s ben je altijd zó knap.” Bedankt voor een ieders ongevraagde advies en commentaar. In 1982 zong Doe Maar over een knop op de tv, die zit ook op social media, die heet ‘ontvolgen’. Doe maar als je daar gelukkiger van wordt.

Met drie vriendinnen ga ik. Ik heb medelijden met de mannen die vanavond door hebben dat er aan de vier opeenvolgende tafeltjes vrouwen zitten die elkaar goed kennen.
De een is zenuwachtig.
De ander hoopte dat ze op de reservelijst zou blijven staan.
Nummer drie vraagt zich vooral af waar ze moet parkeren.
En de laatste, die gaat zo nog even onder de zonnebank om te proberen om op haar profielfoto (#nofilter) te lijken en trekt iets groens uit de kast, want dat schijnt haar goed te staan. Zegt men…

#&$ peek a boo welcome to my life

 

#73: Opperchaoot

“Neem jij je zwemtas al mee de klas in?”, hoor ik Luuk zeggen bij de kapstokken. Ik schrik me kapot. Nee. Nee. Nee. WĂ©Ă©r vergeten natuurlijk!

Deze maandagochtend waren we vroeg wakker en op ons gemakje zaten we aan de ontbijttafel. Er was zowaar vers brood in huis, want ik had mijzelf op zondagmiddag nog net voor sluitingstijd van de supermarkt achter Netflix vandaan gesleept en de laatste zak bolletjes gescoord. Witte, dat wel. Ik drink mijn koffie en zij neemt een hap van haar bolletje grillworst.
“ Ga je nog iets leuks doen op school vandaag?”
– Nee, niks bijzonders.
Ik pak haar tas in, borstel dit keer echt al haar klitten uit haar lange haar en ben trots wanneer ze in een keurig gestreken shirt haar bord op het aanrecht zet. Trots op mijzelf, bedoel ik dan. Alles onder controle. Ruim op tijd ook.

Totdat we dus bij de kapstok staan en ik Luuk en Sam hoor praten over de zwemspullen. Verschrikt kijk ik haar aan. Ik heb de e-mail inderdaad gezien. Het schoolzwemmen was verzet van donderdag naar maandag. Er werden ouders gezocht om te rijden. Ik had niet gereageerd, onmogelijk om op dat tijdstip vrij te nemen.

In de kleuterklas zaten de kindjes altijd in een kring. Zodra zij haar naam dan achter een loslatend stuk plakband op het houten stoeltje had gevonden, nam ze plaats. Menig keer gaf ik haar een kus en zei per ongeluk “welterusten”. Hilarisch natuurlijk. Die verstrooide mama werd weer uitgelachen door de giechelende krullenbolletjes.
Ik sluit mijzelf zeker drie keer per jaar buiten.
Ik ben altijd mijn portemonnee kwijt.
Ik verzin altijd een ‘vaste plek’ voor iets en vergeet dan waar dat is.
Tijdens een date, niet al te lang geleden, stond ik op van mijn bank. Hij was voor het eerst bij mij thuis. Mijn huis. Mijn bank. En ik presteer het gerust om bij het opstaan van de bank volledig onderuit plat op mijn bakkus te gaan. Languit gestrekt. Probeer daar maar eens een charmante draai aan te geven. Onmogelijk.

Ik loop over een leeg plein met de zwemtas. Snel ben ik naar huis gegaan om de spullen te halen. En mijn pinpas, want die miste ik net bij het tanken. Het is inmiddels kwart voor negen. Ik kom te laat op mijn werk. Ik haast mij richting de school, voorzichtig want het is glad. Snel de trap op, ik zwaai bij de deur van de klas naar het vriendinnetje van mijn dochter en gebaar dat ik de tas aan de kapstok hang. De juf ziet mij en opent de deur.
“Geef maar.” Ze knipoogt. Mijn dochter lacht en steekt haar duim op. Goed gedaan, mama.

“Hoe was het zwemmen?”, vraag ik later die dag.
Er volgt een verhaal over waterpolo, gekleurde badmutsen en een opblaasbare stormbaan. “En, zegt ze gewichtig, ik zat dus bij de moeder van Pim in de auto en we kwamen bijna te laat want we moesten eerst nog naar het huis van huppeldepup om een zwembroek op te halen en die-en-die was zijn handdoek vergeten, maar de juf had er nog eentje en toen
”
Opgelucht haal ik adem. Gelukkig was ik toch niet de enige…

 

#72: Genoeg mannen

“Nee? Geen vriend dus?”
“Ze heeft er genoeg, maar nee, geen vaste.”
Het is zondagmiddag, 14:00 uur. Ik hoor ze met elkaar praten, die twee oma’s van mij. Mijn neefje is jarig en de kamer heeft zich gevuld met familie, vrienden en collega’s.
“Ik kan jullie gewoon horen vanaf hier, hoor!”, roep ik mijn bejaarde oma’s toe.
“Ik lieg toch niks?”, zegt de een glimlachend.
Daar moet ik haar gelijk in geven.

Op de vrijdagmiddagen die oma en ik in gezelschap van de stofzuiger, strijkbout en stofdoek met elkaar doorbrengen, bespreek ik veel met haar. Ze is eenennegentig inmiddels en het moge duidelijk zijn dat ze het gros van haar leven er wel op heeft zitten. Ik vertel haar veel en zij heeft over alles een uitgesproken mening. Ze vindt het bijvoorbeeld idioot dat mensen tegenwoordig zomaar gaan scheiden. Vroeger
 Toen vocht je nog dingen. Nu doet iedereen maar alsof het niks is.
De oma’s keuvelen verder over de regiotaxi, of je wel of geen alarmknop nodig hebt en er valt geen woord meer over mijn liefdesleven. Blijkbaar heb ik er al genoeg over verteld.

De kinderen zijn met elkaar aan het FaceTimen, al een kilometer of tig. Ze giechelen, ze vertellen moppen. Een gesprek kun je het nauwelijks noemen. Eenmaal in de supermarkt aangekomen roept mijn kleine tegen het scherm: “Zal ik je even de salami laten zien?” De meiden bij de kassa, zelf vast niet onbekend met het Skype en FaceTime-fenomeen, lachen als ze mijn dochter het scherm naar de afdeling vleeswaren zien draaien.
“Zo, is het wel genoeg!” zeg ik wanneer ik mijn smurf een banaan voor haar ooit ‘soort-van-zusje’ in de lucht zie houden. De lach van de dochter van mijn ex buldert door de Jumbo. Ik mis haar.

Met kerst was ik alleen. Ik bezocht eventjes mijn oma om vervolgens weer met de gordijnen dicht te binch-watchen tot ik mijn ogen niet meer open kon houden. De volgende dag bracht ik door in de sauna tot ik mijn ogen niet meer open wilde houden.
En ik vond het heerlijk. Voor een extraverte druktemaker gaat dat alleen zijn mij eigenlijk verdomd goed af. WĂŹl ik eigenlijk wel iemand naast mij op de bank?

“Hey, Tamara. Toch niet zo’n leuke match? Wens je een fijn weekend!”
Ik was die Tinderman alweer vergeten. Ik zie dat het laatste bericht van mij al ruim een week geleden was. Ik vertelde hem dat ik nog even een aflevering van mijn lievelingsserie ging kijken. Hij antwoordde door zijn nummer te geven en met de vraag of ik iets met hem wilde gaan drinken als ik door alle afleveringen heen was. Totaal vergeten om nog iets van mij te laten horen. De laptop en de gordijnen dicht hebben gewonnen van de swipes en loze gesprekjes.
“Nog twaalf afleveringen, Tinderman.”
Maar eigenlijk weet ik het al: ik heb gewoon genoeg…

#71: Muts

Dinsdagmorgen, bijna half negen. Ze slaat de autodeur dicht en ik zie haar het schoolplein oplopen. Ze grist de roze muts van haar hoofd en doet hem snel in haar rugtas.

Ik was als kind vaak ziek. Er zijn weinig foto’s van mij onder zes jaar oud te vinden waarbij je oog niet automatisch naar mijn snottebellen wordt getrokken. Mijn moeder zat nachten met mij in de badkamer te stomen wanneer ik weer eens blafte, hoestte en snotterde. Ik kan mij niet herinneren dat mijn vader dit ook wel eens deed, maar mijn vader droeg ook zeker zijn steentje bij in het preventief zorgdragen voor mijn gezondheid. Van mijn vader moest ik namelijk altijd een muts op. Het liefst van september tot en met april. Ik vond dat verschrikkelijk, zelfs mijn moeder had medelijden wanneer ik weer dik ingepakt de straat op ging. In de pauze deed ik natuurlijk nooit die muts op, maar hield tijdens het eten van de slavinken ’s avonds stug vol van wel.

In diezelfde periode las ik met mijn moeder ‘Peutertje Pech’. Heerlijke korte verhalen over een meisje die nooit eens wind mee had. Bij ieder op het eerste oog goed bedachte plan, kwam uiteindelijk een hoop teleurstelling en ellende voort. In Ă©Ă©n van haar avonturen moest ze ook een muts op naar school en besloot ze deze stiekem weg te gooien. Een muts die je kwijt bent, kun je immers niet op. De kleuter had er niet op gerekend dat haar moeder vervolgens de meest foeilelijke muts van zolder zou toveren en ze diezelfde middag nog meer voor gek liep dan voorheen.

Evy hoeft van mij geen muts op. Ze had het setje van sjaal, handschoenen en muts zelf uitgekozen. Het stond schattig en stoer tegelijk. Zelf loop ik gerust hartje winter zonder jas de deur uit en heb ik niemand nodig om mijn voeten aan op te warmen in bed. “Warmbloedig aangelegd”, roep ik altijd en hoop dit in mijn genen te hebben doorgegeven wanneer ze in de herfstvakantie op slippers loopt.

Op weg naar mijn werk overdenk ik waarom zij dit zojuist deed. Was het dat niemand anders een muts op had? Ik probeer haar juist altijd te leren dat het leuk is om nĂ©t even anders te zijn dan de rest. Ik merkte dat deze boodschap was onthouden toen ze nooit meer twee dezelfde sokken en schoenen aan wilde, omdat ‘iedereen dat al deed’.

Donderdagmorgen, bijna half negen. We lopen samen over het plein. Mijn hand steek ik een beetje uit, maar er volgt geen hand in de mijne. Even kijk ik opzij en pak een beetje geforceerd haar hand. “Weet je nog, vroeger? Toen je nog van mij hield en mijn hand wilde vasthouden?”, zeg ik sarcastisch. Ik knipoog en ze pakt gauw mijn hand stevig vast. “Hoeft niet hoor, ik vind het niet erg als je dat niet meer op het schoolplein wilt”, lieg ik. Gelukkig kan de kus in de klas er later gewoon nog vanaf.

Ik wacht haar later die middag tussen alle andere moeders op. De ene moeder nog dikker ingepakt dan de ander. Bij mij snijdt de wind door mijn trui, stiekem was een jas geen overbodige luxe geweest. Ze komt zoals gewoonlijk als Ă©Ă©n van de laatste de school uitlopen. Met muts op.

“Zo! Wat ben je lekker warm ingepakt. Heb je de hele dag je muts al op?”
“Ja”, liegt ze.
“
”
“Mam? Wat eten we vanavond?”
“Slavinken.”

muts #71

#70: Opruimen

Een opgeruimd huis is een opgeruimd hoofd.

Het huis. Het begon allemaal onschuldig met een kleurtje op een klein muurtje. Maar zoals bij zoveel dingen in mijn leven, liep het al snel totaal de spuigaten uit. En daar zit ik dan nu. Op mijn nieuwe bank, omringd door zorgvuldig uitgekozen accessoires, planten en tafeltjes. Alles klopt. De geurstokjes verspreiden de geur ‘forest spices’ en zelfs de vloer is met een scheutje van mijn lievelingswasverzachter gedweild. De lades zijn uitgemest, het afval is weggebracht op een paar lege wijnflessen van afgelopen weekend na. En ja, die berging is nog een grote kolerezooi, maar dat ziet niemand.

Het hoofd. Het begon allemaal onschuldig met een opmerking die zich als een zaadje in mijn brein plantte. Het groeide tot een besef en uiteindelijk daadwerkelijk tot actie. Wat ik wil is simpelweg niet mogelijk. En dus zullen er voortaan mensen zijn die mij niet of minder aardig vinden, zullen schrikken van mijn nieuw gestelde grenzen en heb ik besloten dat ik niet iedere aap op mijn schouder kan laten springen. En zo werden er moeilijke gesprekken gevoerd, aandacht geschonken aan wat moest groeien en werden pleisters geplakt op plekken waarvan ik niet wist dat het stiekem nog bloedde. En ja, achter dat ene gesloten deurtje is het nog een puinzooi, maar dat merkt vast niemand.

Het is donderdagmiddag, we zitten in een theehuis en geven onze chocoladekoekjes af aan onze dochters die aan de andere kant van de tafel druk in de weer zijn met hun stiften.
“Schrijf jij eigenlijk nog?”, vraag ik haar. Al maanden heb ik niets van haar hand voorbij zien komen. Het is een bijzondere vriendschap, die van ons. Ik leg mijzelf bij haar bloot zoals ik dat lastig bij anderen kan, misschien omdat ze nĂ©t iets verder van mij af staat, de personages uit mijn verhalen niet persoonlijk kent, of misschien omdat ik weet dat ze oprecht luistert en onthoudt. Misschien zelfs omdat we in heel veel dingen enorm op elkaar lijken. Ze vertelt dat ze wel schrijft, maar niets publiceert omdat ze voornamelijk nog maar over Ă©Ă©n onderwerp kan schrijven: de dood van haar ouders. Ze lacht wanneer ze zegt dat ‘men’ er waarschijnlijk niet op zit te wachten om weer een verhaal over haar ‘dooie ouders’ te lezen. We kletsen verder over zware onderwerpen, maken grappen en brainstormen over toekomstplannen.
Wanneer mijn dochter en ik naar huis rijden, blijven haar woorden doorzoemen in mijn hoofd. Waarom vinden wij het moeilijk om toe te geven dat de dood van Ă©Ă©n of zelfs beide ouders zo’n stempel op je leven drukt? En waarom denken wij dat we er niet te vaak over mogen praten? Waarom moet die puinzooi na een tijdje geparkeerd worden achter een gesloten deurtje?

De okergele bloemen die ik bij de veel te dure bloemist heb gekocht, steken prachtig af tegen de diep-indigoblauwe muur. Ze hebben dezelfde herfstkleuren die ik vanmiddag heb gezien, achter het graf van mijn vader. Het eerste jaar na zijn dood kwam ik er veel, daarna jaren niet en sinds de grote opruiming op mijn innerlijke zolderkamer ben ik er regelmatig. Het gesloten deurtje staat inmiddels op een kiertje.
Ik leg de roos met het pieterpeuterige kleine flesje met daarin een evenzo klein papiertje op het graf. De mevrouw in het tuincentrum stond wat ongemakkelijk op mij te wachten toen ik enigszins geëmotioneerd het briefje schreef.
De zonnestralen vallen precies tussen de bomen door op zijn graf en de herfstkleuren omringen de plek waar zo weinig is, maar waar ik zoveel vind.
Ik fiets naar huis en dan stuurt mijn broer een berichtje in de familie-app. Ik stuur een foto van de roos die rust op de zwarte letters die zijn naam spellen. Tegelijkertijd zie ik een meisje met een rood jurkje de beide handen van haar vader vasthouden en zo dansen ze samen om een boom. Het meisje giert, de vader zingt en de moeder ziet hoe ik van dit schouwspel geniet.
“Was zeker wel vies?”, appt mijn moeder.
“Nee, mam, ik heb er pas nog opgeruimd.”
Nu de berging nog.

#70 graf van papa

#69: Oker

De zon gaat onder en werpt een oranje gloed over de weilanden langs de snelweg. Ze schijnt links op mijn gezicht. Ze kleurt de toppen van de bomen in een herfstgloed terwijl de bladeren nog groen zijn. In mijn binnenspiegel zie ik hetzelfde gebeuren in mijn gezicht. Niet meer in de bloei van mijn leven, maar het is ook nog geen herfst.
Ik laat de stad achter mij liggen waar ik hem vandaag weer zag.

De stad vulde zich met tienermeisjes, Beliebers, duidelijk pas lentes jong. Ik had moeite een parkeerplaats te vinden en zo kwam er niets terecht van mijn plan om veel te vroeg in de mij onbekende koffietent aanwezig te zijn. Zes maanden zijn verstreken, zes maanden na hem. Mijn ‘groots en meeslepend’. Ik was al verliefd op hem voordat ik hem had ontmoet. Het ging veel te snel, maar wie mij daarvoor waarschuwde praatte tegen dovemansoren. We sprongen gewoon, hij en ik. De vlucht was prachtig, maar kort. En zonder parachute valt al het moois dan snel uiteen. En zo reed ik op een lenteavond met een gebroken hart naar huis. Ik brulde met de muziek mee. “The moon will guide me home”. Ik brulde ook enige maanden later toen ik dit zelfde nummer live hoorde in het theater en besloot om het nooit meer te beluisteren.

Ik had hem nog niet verwacht en rommelde aan mijn tas of jas. “Hey”, zei hij. Dat ook hij vroeger was dan aangekondigd maakte dat ik totaal nog niet zenuwachtig was en hem zonder knikkende knieĂ«n kon omhelzen. We ploften naast elkaar neer in de rumoerige tent. Koffies. “Wil je ook Red Velvet cake?”. Ik bedank vriendelijk maar eet als vanouds even later de helft van die van hem op.
We zijn een half jaar verder.
We hebben verhalen te vertellen.
We hebben vragen te stellen en antwoord te geven.
We lachen, we plagen en wandelen vervolgens uren door het park.
Niets is meer groots en meeslepend, de schoonheid zit ‘m nu in de kleine lessen die we allebei de laatste tijd hebben geleerd. Het voelt als een warme deken op een van de eerste koudere dagen van het jaar.
Ook zonder knikkende knieën nemen we weer afscheid.
It’s okay.

Ik neem een lange bocht om zo de A12 op te draaien en de laaghangende zon verblindt mij. Ik zet de cd aan en zing uit volle borst het nummer mee dat ik maanden niet kon horen. Tranen in mijn ogen. Van de zon, dit keer. In de binnenspiegel zie ik dat ze de tijd in mijn gezicht bloot legt, maar het is nog geen najaar.

#69 oker zonsondergang

#68: Groot in een kleine verpakking

Op het schoolplein zigzag ik tussen de achteromkijkende kleuters, moeders met haast en kinderen met tegenzin op hun gezicht achter mijn dochter aan. Haar rugzak is eigenlijk te groot, de neon-roze accenten steken fel af tegen de panterprint. Ze heeft deze Nel Veerkamp-achtige voorliefde voor de print al jaren en zo nu en dan geef ik haar haar zin.
Na het ophangen van de tas, het zorgvuldig plaatsen van alle etenswaar in de daarvoor bestemde bakken en een handdruk van de juf nestelde ze zich op haar plek.
“Oh, kijk mam! We hebben vandaag voor het eerst filosofie.”
Die middag blijkt het meteen haar lievelingsvak. Ik vroeg haar wat ze had geleerd en ze vertelde dat ze hadden gesproken over het verschil tussen wie je bent en hoe je heet.
Een paar weken later vullen we samen het vragenformulier in dat we gaan bespreken bij het omgekeerde oudergesprek met de juf. De eerste vraag is wat haar lievelingsvak is. Ze hoeft er niet over na te denken en schrijft ‘filosofie’ op. Ook de vragen erna over wat ze minder leuk vindt en wat ze nog wil leren vult ze braaf in. En we schrijven er zelf onder dat ze verdrietig wordt van de klassieke muziek tijdens ‘schrijven’.

Het is donderdagmiddag, half drie. Tien minuten mogen we praten met de juf.
Ik zie een kind tegenover de juf zitten dat ik niet ken. Ze is zichzelf niet, ze is zenuwachtig en ze komt moeilijk uit haar woorden. Haar juf is al oma, heeft ‘gedrag’ als extra expertise en heeft een vorm van natuurlijk ontzag, wel handig voor een klas met, laten we zeggen, een paar uitdagende leerlingen. En ze is ontzettend lief. De avond voor de eerste schooldag had mijn dochter nog gehuild omdat ze had gehoord dat ze een hele strenge juf kreeg, maar na een paar dagen was het al haar lievelingsjuf.
Mijn meisje wordt aan alle kanten doorzien en terwijl de juf praat over ‘een streber zijn’, je lat te hoog leggen en leren knokken bibbert de lip van mijn smurf onophoudelijk en vullen haar ogen zich met tranen. De juf tekent pieken en dalen en praat over leerprocessen, dat je juist moet oefenen met omhoog knokken en dat je zo de top kunt bereiken. Ze sluit af dat ze zeker weet dat ze gelooft dat deze leerling de absolute top kan bereiken. Er komt een kleine glimlach om de bibberlip.
We hebben al meer tijd in beslag genomen dan mocht, de volgende leerling zit al met haar moeder klaar op de gang. De toon klinkt afrondend, maar ik breng het laatste moeilijke punt toch ter sprake. De muziek. “Wil je het zelf uitleggen?”, vraag ik haar. Ze barst in dikke tranen uit. Ze kan het niet. Met moeite, tranen over mijn eigen wangen en met gebroken stem leg ik de juf uit dat de klassieke muziek haar verdrietig maakt omdat ze door de tonen moet denken aan het zusje dat ze vorig jaar ‘bij papa’ verloor. Het kindje dat in de buik niet gezond bleek te zijn en stierf. Het kindje dat een naam kreeg, een urntje en een grote plek in mijn dochters hart.
Ze breekt. Ze huilt met snikken en beantwoordt met knikken en korte woorden de vragen van de juf. “Heb je haar gezien? Was er een begrafenis?”. De juf zegt dat ze heel blij is dat ze nu weet, maar het jammer vind dat haar leerling er niet eerder iets van heeft gezegd. De juf snapt alles en samen spreken ze af dat er andere muziek komt tijdens de schrijfles. Met vogelgeluiden of die van de zee. Ik zit erbij en hou alleen de hand van mijn dappere meisje vast. Mijn god, wat ben ik trots op haar. Wat een groot mensje in een heel kleine verpakking.

Het is vrijdagochtend. De juf staat met haar koffie bij de ingang van de klas en we kletsen nog even door over het gesprek. Ze hoopt dat ze een bijdrage heeft kunnen leveren door iets te zeggen waardoor er een kwartje valt bij mijn strebertje. Dat ze leert dat ze fouten mag maken. Ik wil haar wel knuffelen.

Op de galerij bij mijn oma loop ik later die ochtend tegen juf Hanny op. Ze is de buurvrouw van oma en zo nu en dan kom ik haar tegen. Wat heb ik gehuild toen ik hoorde dat uitgerekend zij mijn juf werd. Juf Hanny, de strengste van de hele school, met die harde stem. Wat heb ik uiteindelijk een geweldig jaar bij haar gehad en gehuild toen het jaar voorbij was en ik ‘afscheid’ van mijn lievelingsjuf moest nemen. Dertig jaar later en juist vandaag kom ik haar weer tegen. Ik wil haar wel knuffelen. We kletsen over haar vakantiebungalow, over haar gezondheid en over mijn oma. Tot slot vraagt ze naar mijn dochter. “Het gaat goed met haar! Ze heeft dit jaar ook een juf Hanny”, zeg ik.

#68 groot in kleine verpakking

#67: Diep water

Vincent heette hij. Ik zie hem nog zo voor me. Het zag er niet goed uit. Zijn kleine lijfje en zijn lippen waren blauw. Mijn collega beademde hem. Een seconde hield hij op en keek mij aan met een blik met zoveel wanhoop. Ik zie hem nog zo voor me.
Zijn zus was jarig, ze werd acht jaar oud en gaf een feestje. Niet zomaar een feestje. Als je acht jaar wordt geef je voor je vriendinnen een disco-zwemfeest. De kleine man mocht mee en kreeg honger. Ik bakte zijn patatjes alvast, de meiden waren nog volop aan het dansen in hun badpakjes onder de discolampen. Heel even zijn bandjes af, heel even uit het oog verloren en voor altijd gemist.
Zijn moeder in blinde paniek, de meiden niet meer aan het dansen. EĂ©n van hen vond hem, met haar voeten voelde ze hem op de bodem. Het is bijna 20 jaar geleden.
Terwijl de ene collega probeerde het leven van Vincent te redden en terwijl een andere collega probeerde de moeder te kalmeren (pas nu snap ik hoe onmogelijk dat was), zat ik met zoveel mogelijk gekleurde badpakjes op schoot en rond een plastic tafel.
Ik wilde ze afleiden en vroeg of ze patatjes wilden eten.
En wat ze daar dan bij wilden. Ik bakte frikadellen en kroketten.
Daarna gaf ik ze softijsjes.
En snoepzakjes.
Zelfs een Magnum als ze wilden.
Mijn armen waren te kort om ze allemaal vast te houden.
Vincent werd ondertussen naar het ziekenhuis gebracht. Ik weet niet eens meer hoe de meisjes in de badpakjes thuis zijn gekomen. Niet veel later hoorden we dat hij het niet had gehaald.

Ik sloeg dicht. Emotieloos. Ik kon het niet binnen laten komen. Ik werd zelfs niet kwaad toen ik hoorde dat mijn toenmalige ‘vestigingsmanager’ achteraf boos was geworden omdat ik zoveel gratis had weggegeven. “Houd het maar in van mijn salaris”, zei ik.
De kleine witte kist op de begrafenis volgde.
‘De glimlach van een kind’.
Knikkende hoofden met op elkaar gedrukte lippen van familieleden toen we condoleerden. Ik durfde ze amper aan te kijken.
Nog altijd heb ik de liturgie van de begrafenis.

“Zwemmen is voor de vissen”, zei mijn vader altijd. In zijn spijkerbroek zat hij op het strand. Hij schilderde een meeuw op een paal of tekende een meisje dat in de branding
zat te spelen. Zelf ging hij het water zelden in.
“Wat wil je doen vandaag?”, vroeg ik haar dikwijls wanneer de agenda leeg was en het weer druilerig. Tegenwoordig vermaakt ze zich met haar iPad, tekenblok, leesboek of gaat ze naar een vriendinnetje. Vroeger wilde ze steevast zwemmen. En hoe vaak ik de wijze woorden van mijn vader ook herhaalde
 Ze wilde niets liever dan dat.
En daar gingen we dan, met gepaste tegenzin, ze moest haar zwembandjes zowat in de auto al om en als een havik hield ik haar in de gaten. Dolgelukkig was ik altijd zodra we weer veilig naar huis gingen.

Jij werd acht jaar oud, vorige week. Hij was pas drie.
Vrijdag geef je een feestje, voor je vriendinnetjes. De discolampen zullen schijnen op jullie bikini’s en jullie zullen onder de plastic palmbomen dansen op Ariane Grande.
Twintig jaar later.
Ik zal op je proosten, Vincent. Met de nét iets te waterig aangemaakte ranja uit de limonadefontein. Ook ik vergeet je nooit meer.

#67 diep water