#66: “Als ik later groot ben…”

Drie jaar was ze. Het kleine schattige schepseltje keek door een wc-rol. Ik prees haar ‘kunstwerk’: “Wat een mooie verrekijker!” Ze keek mij aan alsof ik niet goed bij mijn hoofd was. “Het is een telescoop…”

Het is een pienter meisje. Al jong was ze welbespraakt en kletste ze de oren van je hoofd. Van wie zou ze dat nou hebben? Haar woordenschat was uitgebreid en haar geheugen uitstekend. “Ze loopt een beetje voor.” Verschrikkelijk. Zelf krom ik mijn tenen wanneer ik het ouders hoor zeggen, maar ik maak mij er regelmatig zelf ook schuldig aan. Vooral wanneer ik uitleg waarom ik voor een andersoortig onderwijs heb gekozen waarbij ze iets meer haar eigen tempo kan aangeven en uitdaging krijgt in het zelf plannen van alle werkzaamheden. Dat ze zelf verantwoordelijk is voor het afwerken van haar taken etc. En gisteren was het dan zover: voor het eerst huiswerk! Er was zowaar iets niet af en de juf besloot dat ze het mee naar huis moest nemen, zodat ze haar weektaak toch zou afronden.

26 – ? – ? – 44 – 50 – ? – ? Tijdens het eten bekijken we samen de reeksen. We hebben er allebei plezier in en ze zegt dat ze wel vaker huiswerk zou willen. Ik grap dat ze daar later vast anders over denkt. We praten verder over ‘later’, het voortgezet onderwijs en dat je ook kunt gaan studeren. Mevrouw wil zo lang mogelijk naar school.

“Weet je wat ik dan wil worden?”
– “Nou?”
“Politieagent.”

“Echt niet”, zeg ik. Het is alsof ik mijn vader hoor. Hij zat zelf bij de politie en drukte zijn prinses bij de eerste keer dat ze het voorstelde om ook bij de politie te gaan duidelijk op haar hart: ‘nee’. En daar viel nooit aan te tornen, dus dat idee zette ik destijds snel uit mijn hoofd. “Het kan heel gevaarlijk werk zijn”, vervolg ik. “Stel je eens voor dat ze op je schieten?” “Nou, ik zit toch op turnen? Dan maak ik gewoon een koprol of een radslag.”

De beroepskeuze is een terugkerend onderwerp van gesprek. In 2014 wilde ze nog verkoopster bij Dirk van den Broek worden. Ook dat idee werd door mij afgeschoten en nadat ik uitgelegd had dat het misschien leuker is om iets te gaan waar je veel en goed moet nadenken of andere mensen kunt helpen, switchte ze moeiteloos naar ‘computerproblemen oplossen voor mensen’. Ook blijft ‘beroemd’ favoriet. Dierendokter viel af toen bleek dat je daarbij regelmatig bloed zult zien. Bakker blijft ook optie, maar dan alleen taartjes, want dan hoef je niet zo vroeg je bed uit.

Gelukkig hebben we nog even tijd en zijn de mogelijkheden nog eindeloos. Ze is immers slim zat. Ik krom mijn eigen tenen bij de gedachte dat ik ook zo’n ouder ben. “Nou, tja, de mijne dus… Alleen maar A1 scores op haar CITO.” Jullie mogen mij voortaan een mep verkopen wanneer ik weer sta te pochen.

Ze lost nog een reeks op. Ik kijk naar haar en fantaseer over haar toekomst. “Wat wil jij dan later écht, Eef?”
“Een beugel. Met van die plaatjes. Dat vind ik stoer.”

#66 als ik later groot ben

#65: Oma II

Het is een druilige vrijdagochtend en het crematorium heeft zich gevuld met rouwende mensen. Een vrouw wordt getoond op het grote beeldscherm, een vrouw die ik niet ken. Wanneer de uitvaartondernemer ons vraagt te gaan staan, komt een rieten mand (geen kist) binnen gereden en wordt zij temidden van haar lievelingsbloemen nog één keer liefdevol bij haar familie en vrienden ondergebracht.
Er volgen mooie verhalen. Ik schets mij een beeld van deze vrouw, een zorgzame en liefdevolle vrouw en bovenal: oma. Verzot op haar kleinkinderen en zij ook op haar zo blijkt uit de verhalen die de kleine mannetjes voordragen. Oma wordt geroemd om haar nimmer aflatende aanwezigheid bij sportactiviteiten en het steevast bestellen van bitterballen.
Ik ken deze vrouw niet, maar ik heb de grootste moeite om niet onbedaarlijk te gaan zitten huilen. Ik zie dezelfde liefde voor de kleinkinderen als die ik herken van mijn moeder. Ik stel mij voor hoe vreselijk het zou zijn, wanneer mijn evenzo oude moeder daar lag en hoeveel verdriet ook de kleinkinderen zouden hebben. Het is een rare tic van mij dat ik begrafenissen altijd op mijn eigen leven projecteer. Als ik mijn oma zou zijn, dan was de overledene een kind van mijn broer. Hoe zou ik mij dan voelen? Zou ik diegene dan ook jaren niet gezien hebben en plotseling onverwacht een rouwkaart ontvangen? Ik kan het me niet voorstellen.
Foto’s passeren de revue. Vakanties, lachende gezichten, vrolijke bedoelingen. Ik denk aan mijn moeder. Welke foto’s zouden wij laten zien? Ik voel mijn tranen weer opwellen wanneer ik mij besef dat er zoveel minder gezinsfoto’s en liefdesportretten te tonen zullen zijn, simpelweg omdat ze al zoveel jaar weduwe is. Ons gezin veranderde van solide vierkant naar gelijkwaardige driehoek. Wanneer mijn moeder er niet meer is, zo bedenk ik mij daar ineens, wat kunnen mijn broer en ik dan nog samen voor een figuur vormen? Ik troost mezelf met de gedachte dat dat dan maar een cirkel moet worden.

Naast mij zit mijn oma. Ik ben haar chaperonne vandaag. Zij komt afscheid nemen van haar nichtje. Ik ben slechts een pion op deze dag. Ik voed mijn eigen verdriet met de tranen van deze mensen. Een dochter spreekt en het is onmogelijk niet in het diepst van je ziel te worden geraakt door haar woorden.

Mijn oma loopt achter haar rollator voor de familie langs bij de laatste gang langs het altaar van kaarsen, foto’s en tekeningen. Ze fluistert de echtgenoot van de overledene toe dat ze niet komt condoleren, het is haar te druk. Ik help haar op de parkeerplaats de auto in en plaats haar rollator in mijn achterbak. Dankbaar dat ik haar nog heb. Ik geniet vandaag extra van haar aanwezigheid.

#63: Ik HAAT moederdag!

Het is zondag. Moederdag. Ik haat Moederdag. Echt. Ik vind het de eenzaamste dag van het jaar. Als single mama sta je dan je eigen ontbijt op een dienblad te zetten, dan snel weer in bed springen en vervolgens kan de kleine het dan naar komen boven brengen. Je moet oma of iemand anders inschakelen om te zorgen dat het kindje een cadeautje kan gaan kopen, want ze willen ook niet met lege handen aan het bed staan. Ik herinner me haar gezichtje toen ze met betraande oogjes zei: “sorry dat ik geen cadeautje voor je heb.” Het smurfje was toen 4 jaar oud.

Dit jaar is het nog een slagje stommer.
Het eerste jaar dat ze er niet is. Ze maakt dit jaar het ontbijt niet voor mij, maar voor haar. Het is de liefste bonusmoeder die ze zich maar kan wensen en ik weet zeker dat de liefde geheel wederzijds is. Ik gun het ze beiden, oprecht.
Ik zette koffie en nam een aspirientje, de Sauvignon nog in mijn bloed.
Jij maakt het ontbijt voor haar.
Zij krijgt de tekening die je vrijdag zo aandachtig zat te maken met zoveel hartjes als er maar op het papier pasten.
Half één. Nog geen appje.
Ik kan niet wachten tot ze straks thuis is. Ik stoor me aan mijn eigen misplaatste jaloezie.
Mijn tijdlijn vult zich met foto’s van blije moeders en mensen die hun moeder missen.

Ik mis mijn kind. Slechts 70 kilometer weg, maar nu zo heel ver bij mij vandaan.

#63 ik haat moederdag

#64: Grote geheimen

Ze moet eigenlijk naar bed, maar ik vind dat het er vanavond tijd voor is. Vandaag was ze voor het eerst met een grote (oppas)vriendin naar de bioscoop, met eigen portemonnee. Vol verhalen kwam ze terug. En met een onsamenhangend verslag van de film, een halve bak popcorn en een blikje sinas in haar hand. 

Gister speelde ze nog winkeltje met haar 5-jarige vriendinnetje. Dit kleine blonde logeetje bracht haar mobiel mee en vroeg direct bij binnenkomst om mijn wifi-code. Er werden spelletjes gedownload en YouTube filmpjes bekeken. Het is de Engels versie van ‘De wielen van de bus’. Schattig dacht ik eerst nog, maar nadat dit 6 keer door de twee dametjes in koor mee is meegeblèrd, verlangde ik naar het gebruikelijke repertoire van Katy, Ariana en Meghan. Daarna rende het olijke logeetje al “SELFIE!”-roepend met haar “Zamzoeng” door de kamer. Ik verwonderde me over de snelheid waarmee het grut opgroeit. 

Met de indrukken van bioscoop nog nagalmend in haar koppie, zitten we dus op de bank.“Ik moet je iets vertellen”, zeg ik.

Ze kijkt mij vol verwachting aan. 

“Nu dat je zo groot bent geworden, denk ik dat je wel klaar bent voor een grote-mensen-geheim. Het is heel belangrijk dat je het niet vertelt aan kleine kinderen. Kun je dat, een belangrijk geheim bewaren?”

Ze knikt driftig met grote ogen.

“Sinterklaas bestaat niet. Dat is gewoon een verklede man. De cadeautjes worden door de ouders geregeld en wij stoppen pepernoten in je schoen wanneer je slaapt. Ik denk dat je dat wel wist, hè?”

“Nee, Eeke had wel verteld dat Sinterklaas niet bestond, maar ik geloofde haar niet. Ik wist wel dat die van school niet echt was, maar ik dacht dat die van de televisie wel echt was.”

“Nee, lieverd. Allemaal een toneelstukje. Dus weet je wie eigenlijk die tablet voor je kocht?” Met terugwerkende kracht wil ik blijkbaar credits voor dit grote cadeau, dat ik eigenlijk gewoon bij een aanbieding van een televisieprovider kreeg en keurig 3 maanden op de kast bewaarde.

“Jij??”

“Ja. En weet je wie die gedichtjes voor je schreef?”

“Jij. Maar hoe kan dat dan een ander handschrift zijn?”

“Dat kan ik gewoon.”

En zo praten we nog even na. Op de eerste warme avond in mei, in de avondzon.

De volgende ochtend zet ik haar bij oma af. Het is vakantie dus ze mag de hele dag naar oma. In pyjama zet ik haar af en loop naar de keuken om koffie voor mezelf te zetten. In dit huis liggen veel Sinterklaas-herinneringen. Als kind woonden mijn opa en oma in dit huis en werden alle negen kleinkinderen uitgenodigd, zo rond 5 december. Later vierden mijn broer en ik er met mijn ouders Sinterklaas, we trokken lootjes en schreven gedichtjes. Meestal trok mijn vader mijn lootje en zodoende heb ik een paar prachtige gedichtjes als extra herinnering aan hem overgehouden. De laatste jaren zijn mijn dochter en mijn neefje aan de beurt en zitten de kleintjes vol verwachting door hetzelfde raam naar buiten te kijken terwijl er stiekem een zak vol cadeautjes op de binnenplaats wordt neergezet. 

“Nou, meis, vertel het maar aan oma. Dat we een heel groot geheim hebben.”

Ik zie het gezicht van mijn moeder zenuwachtig vertrekken, het lijkt op het gezicht dat ze trok vlak voordat ik vertelde dat ik geheel onverwacht en relatie-loos zwanger was.

“Sinterklaas bestaat niet.”

“Jawel hoor,” zegt mijn moeder. 

Ik luister met een half oor naar de daaropvolgende welles-nietes-discussie en argumenten wanneer je wel of geen cadeautjes krijgt.

Het is een mooie zonnige ochtend in mei. Over een half jaar begint het hele spektakel weer en tot die tijd blijft er maar één prangende vraag over dit onderwerp: “Mam? Mag ik dit jaar dan heel hard op de deur bonken?” 

Sneak peek – boek

En voor de tweede keer die dag zag ik haar pumps. Ik had haar die ochtend nog met deze Louboutins gecomplimenteerd op het schoolplein. Ik ben al blij als ik mijn kind op tijd op school breng met gepoetste tanden en een volle lunchtrommel. Apetrots ben ik als ze een vlecht in heeft. Euforisch als ze een geschilde appel heeft om die bij ‘eten en drinken’ uit haar met mijn telefoonnummer gestickerde bakje te halen. Met al mijn moederinstinct en goede bedoelingen ten spijt, kan ik enkel met halfnat haar, zonder make up en zonder volledig gestylde look op het laatste moment de klas in te rennen om Cato af te zetten.
Zij heeft dat niet. Ze ziet er onberispelijk uiten dat om half negen. Haar lange donkerblonde haar krult alsof ze in de vroege morgen al tijd heeft gevonden om een Carmen-set in te draaien. Haar make up is tot in detail verzorgd en ze ruikt heerlijk. In een kokerjurkje en op stiletto hakken loopt ze over het plein, lief glimlachend naar alle mama’s en papa’s. Ik irriteer mij aan alles van haar. Zo heeft ze ook een perfect handschrift waarmee ze in het ‘overdrachtsboek’ schrijft dat Silven niet overblijft maar dat haar moeder tussen de middag zal komen om haar kleinzoon Silven op te halen.
Ik vraag me af wat ze doet. Zou ze leidinggeven aan een team? Aan mensen die verstarren wanneer ze haar stem verheft? Kan ze dat überhaupt? Zou ze iets verkopen? Geeft ze trainingen? Ze intrigeert mij. Ik haat haar en benijd haar tegelijk.
Ik reed op automatische piloot naar kantoor. Al 7 jaar reed ik deze route. Soms stond ik ineens op de parkeerplaats van de zaak en herinnerde mij amper dat ik onderweg was. Die dag werkte ik alleen de ochtend, want Cato moest voor controle naar de KNO arts, ze had helemaal geen last meer van oorontstekingen sinds zij buisjes had gekregen. Dat gaf ons allemaal rust. Paul en ik hoefden niet meer om en om ons bed uit om een huilend meisje te troosten. Dat bracht ook rust in onze relatie. Er was weer ruimte om elkaar de aandacht te geven. Natuurlijk was het niet zo gepassioneerd en langdurig meer als voor de kinderen, maar het ging weer de goede kant op.
Ik werkte aan een gecompliceerd dossier. Er waren al diverse meldingen over dit gezin binnengekomen en toch kreeg ik mijn vinger niet achter het ware verhaal. In no time was de ochtend voorbij en ik moest opschieten om op tijd weer in Leiden te zijn. Ik haastte me naar huis om de afsprakenkaart en de verzekeringspas van Cato op te halen.
Ik stak de sleutel in het slot, struikelde bijna over het foldermateriaal en belandde met mijn neus net voor de trap. Direct werd pijnlijk duidelijk waarom de oma van Silven haar kleinzoon van school moest halen. Mama had zelf geen tijd. Dezelfde stilettohakken waar ik die ochtend nog jaloers op was, lagen nu namelijk halverwege de trap. Mijn trap welteverstaan. Ik herkende de rode zolen meteen…

#62: Beestenboel

Het is maandagochtend, bijna half negen. Ik heb zojuist mijn dochter op school afgezet en haast mij naar de andere kant van het dorp met mijn neefje op de achterbank. Zo nu en dan heeft zijn moeder een vroege dienst en breng ik deze spruit naar school. Wanneer we staan te wachten bij een stoplicht zie ik tot mijn grote verbazing een vader een buggy voortduwen. Er zit een klein meisje in het wagentje voor zich uit te staren. Dan zie ik het beest. Een blauwgeel gekleurde grote papegaai zit op de arm van de vader die ondertussen zijn gezicht op ’dit-is-de-normaalste-zaak-van-de-wereld’ heeft staan.  “Zie je dat? Die man heeft een papegaai op zijn arm!” roep ik enthousiast. “Een echte!” Mijn neefje kijkt half verwonderd en zegt dan laconiek: “Grappig.”

Huisdieren. Dolgraag wil ze er één. Ik zou mijn dochter graag een huisdier geven, maar ik vind alles zielig. Mijn eigen lieve hond heb ik aan vrienden gegeven op het moment dat ik haar niet meer mee kon nemen naar mijn werk. Met pijn in mijn hart uiteraard, maar mevrouw heeft er een beter leven voor terug gekregen en mag nu genieten van vakanties, hardloopsessies en een huishouden waar bijna altijd iemand thuis is. Dat is beter dan haar dagen alleen thuis laten. De zoektocht naar een vervangend, niet-zielig huisdier is moeilijk.

“Een konijn dan, mama?”
-“Nee, op het balkon in de tocht is zielig en in huis zie ik niet zitten. Dan knaagt dat beest alles kapot.”
“Een vis?”
-“Wat heb je daar nou aan?”
“Ik weet het! Een schildpad!”
-“Nee joh! Waar moeten we dan zo’n heel terrarium neerzetten?”

Het idee van een rat, een muis en hamster wordt ook afgeschoten. Niet dat ik daar bang voor ben, maar ik herinner me mijn muizenkolonie van vroeger nog levendig. De verkoper overtuigde ons dat het écht twee vrouwtjes waren. Jaja, en een tijd later hadden we er een heleboel. En zo’n looprad in de kooi piept altijd. Voornamelijk ’s nachts. Ook de zo vriendelijk aangeboden cavia uit het nestje van mijn schoonzus zie ik niet zitten. Mijn broer had vroeger wandelende takken. Ook zo’n onbegrijpelijke keus. Die dingen vermenigvuldigen zich zo snel dat er al snel geen kind in de buurt meer was aan wie hij de ‘beesten’ kon slijten. Ik herinner mij ook een keer dat de pootjes van een aantal exemplaren tijdens het vervellen in het vorige ‘jasje’ waren blijven steken en zeg nou zelf: een wandelende tak zonder pootjes raak je al helemaal aan de straatstenen niet kwijt.

En dan het verdriet van het afscheid. Wendy, de terriër die met Linda de Mol in de rubriek “Baasje gezocht” in een of ander tijdschrift stond, vond via het asiel haar weg naar ons gezin. Ze kon alleen niet afleren om in de kamer te kakken en nadat mijn moeder de zoveelste drol met het openen van de deur over de vloerbedekking smeerde, moest ze weer gaan. Dag Wendy. De herders van mijn vader die hun werk bij de politie hondenbrigade hadden volbracht, mochten hun oude dag slijten op een boerderij en verlieten blaffend onze achtertuin. Weer een lege kennel. Dag Castor, dag Sjef, dag Remco. In de tuin van mijn moeder ligt onze Jack Russell begraven. Sterker nog, de hond van opa en oma die ik mij nog vaag van foto’s herinner ligt waarschijnlijk ook. Dag Sheila, dag Doggy.

Onze mannetjesparkiet vloog weg toen mijn moeder de kooi verschoonde. Onze vrouwtjesparkiet lag een paar dagen later dood in haar kooitje. Gestorven van verdriet. Wij hadden vroeger extreem veel dode vogels. In de vriezer. Mijn vader was valkenier en met regelmaat lagen er duiven of kuikentjes te ontdooien op de ouderwetse gaskachel. Dat vrat die valk nou eenmaal. Of we voerden stukjes biefstuk met een pincet aan uilskuikens die uit een nest waren gevallen en naar papa’s vogelasiel werden gebracht. Dan werd er weer een vleermuis binnengebracht. Zelfs een keer een vogelspin. Dat vonden wij allemaal heel normaal. Waarschijnlijk net zo normaal als het meisje in de buggy het vindt om door papa en de papegaai naar de peuterspeelzaal te worden gebracht…

#62 beestenboel

#61: Neerslag

Het is zondagmiddag, even na vijf uur en ik rijd over de A9. Hagelbuien worden afgewisseld door regenbogen en over de weilanden vallen zonnestralen die zich door het donkere wolkendek hebben gevochten. Ze kleuren het gras in een helder lentegroen en weerkaatsen op de slootjes. Ik heb genoten van het gezelschap in de Noord-Hollandse hoofdstad en prijs mij gelukkig met de intense vriendschappen die ik daar vind.

Aan de andere kant van de snelweg, razen de tegenliggers mij voorbij. De lucht aan de linkerkant is donker en dreigend. Het is een metafoor voor een van de vriendschappen die ik de avond ervoor heb ‘verbroken’. Ik heb geprobeerd om het uit te leggen. Een vriendschap moet ook tweerichtingsverkeer zijn, waarin je elkaar in zon en regen tegemoet wil komen. En wanneer dat voor je gevoel niet het geval is, moet je soms afstand nemen. Kijken hoe de wind dan waait. Voor je eigen zon kiezen. Het werd begrepen. “Helemaal goed.” Ik vind er niets goeds aan. Ik ben niet goed in afscheid nemen. Ik zet mijn zonnebril op. Het regent in mijn hoofd, maar de zon schijnt. Vóór mij.

#61 neerslag

#60: Overbezorgd

“Haal je handen eens uit je zakken, anders kun je je niet opvangen als je valt.” Het jochie van een jaar of drie, dat zich prima verplaatst op degelijke stappertjes, kijkt zijn moeder met dezelfde verbazing aan als ik. Het frisse windje op het schoolplein snijdt en het kereltje beschermt zijn handen tegen de kou door ze in zijn jaszakken te steken. Logisch. Maar de overbezorgde moeder prefereert koude handen en ‘het zekere voor het onzekere’. Stel je toch voor inderdaad, dat een kind valt, zijn handjes schaaft of een knie bezeerd.

Mijn nichtje werd ook zeer beschermend opgevoed. Ze mocht thuis nog niet op een krant staan, uit angst dat ze eraf zou vallen. Op haar eerste schooldag op de kleuterschool klauterde mevrouw in het hoogste klimrek, duvelde naar beneden en brak een arm. Sneu voor het kind, laten we dat voorop stellen, maar ook te verwachten. Kinderen moeten gewapend worden tegen de gevaren van ‘het leven’ en ja, dan moet je soms onderuit gaan. Leren dat wanneer je op je buik van de glijbaan gaat, je handen een stuk pijnlijker zijn om op te landen dan je voeten. Je moet ze leren dat je niet zomaar een hond mag aaien, ze moeten uitkijken met oversteken en geen kauwgom moeten doorslikken.

Mijn theatrale smurf speelt graag toneelstukjes en zodoende zijn onze autoritjes vaak gevuld met sketches of spelen we een televisie-programma na. “Oké, ik speel een mevrouw met een rode jas en een fototoestel en jij speelt jezelf die op het schoolplein speelt”, zeg ik. Haar ogen beginnen al te twinkelen, er mag weer geacteerd worden.

– “Hoi, meisje, wat een ontzettend mooi haar heb jij zeg. Dat hoor je zeker wel vaker?”
“Dank u. Ja, dat vind ik nooit leuk, als mensen dat zeggen.”
– “Nou, je zou er trots op moeten zijn, je zou wel een model kunnen zijn. Ik werk voor Cosmo Girls, ken je dat? Ik ben fotograaf.”
“Oh, leuk.”
– “Mag ik een foto van je maken? Als je op het klimrek zit ofzo? Misschien kun je dan ook in de Cosmo komen. Ga maar zitten. Ja, zo, prachtig. Heel goed.”
Mijn smurf trekt modellen-gezichten en trekt al haar poses uit de kast.
– “Het licht is hier niet zo goed, loop anders even mee naar hier verderop. Ik weet een hele coole plek met graffiti als achtergrond.”
“Ja, hoor, dat is …”

FOUT!!”, schreeuw ik door de auto. Ze schrikt zich te pletter. Ik steek mijn riedel van wal dat je nooit met onbekenden mee mag gaan en dat er niemand is die zich vooraf zal voorstellen met de mededeling dat ze kwaad in zin hebben. Daarna spelen we nog een paar scenario’s en zegt ze steevast ’nee’ op ieder hondje dat gered moet worden, kind dat kwijt is en hulp op de iPad die wordt gevraagd. De boodschap is weer duidelijk.

Het is zondagmiddag, zonnig en terwijl ik binnen sta te kijken naar een optreden, komt ze huilend binnen. Een bloeduitstorting op haar oor en direct hoofdpijn. De zware houten schommelbank was tegen haar hoofd gekomen. Het was natuurlijk ook niet handig om daar achterlangs te rennen. Ik zeg het haar niet, want op dit moment is ze het allerzieligste kleine poppetje dat gewoon even met haar bijna acht lentes jong bij haar moeder op schoot wil zitten en getroost wil worden. De barman stopt ijs in een theedoek en even zit ik haar temidden van al het feestgedruis en lawaai heen en weer te wiegen. Heel even bescherm ik haar tegen alle gevaren van de wereld. Het is van korte duur. “Het gaat wel weer, mam. Mag ik mijn zakgeld? Ik wil met een vriendinnetje verderop een ijsje kopen.” Ik pak mijn portemonnee en geef haar de munten. Met zijn tweetjes gaan ze weg. “Doe je wel voorzichtig?”, roep ik haar nog na.

#60 overbezorgd

#59: “Stroopwafels te koop!”

“Meis? Word je wakker? Je brood staat klaar, eet maar even op. Ga je eens aankleden. Borstel je je haar even? Zijn je tanden al gepoetst? Waar zijn je schoenen? Is je gymtas nog op school? Trek je jas aan. Hoe vaak moet ik het nog zeggen? Het licht brandt nog op je kamer. Doe je riem om. Haal je overblijfspullen uit je tas. Zit daar eens niet zo op te kauwen. Ik ga, geef me gauw een kus.”

Ze volgt mijn ‘bevelen’ zonder al teveel tegensputteren op. Leiding geven gaat mij prima af. Maar waar ligt de grens tussen het als een legergeneraal uitdelen van commando’s en het subtiel aansporen van je (in mijn geval) zevenjarige? Dag in, dag uit, jaar na jaar herhaal ik iedere ochtend en avond dezelfde refreintjes. En het verveelt nog steeds niet. In mijn werk of in sociale contacten frustreert het mij daarentegen enorm wanneer ik mij veelvuldig moet herhalen. Ik heb baantjes gehad waarbij ik meermaals aan mijn moeder heb geprobeerd uit te leggen wat postproductie was, maar ik haar op den duur toch hoorde vertellen dat haar dochter ‘iets bij TV’ deed.

Mijn dochter legt mij haar planning uit. “Kijk, dit is de kleur voor dinsdag, dit zijn de opdrachten, dit is je weektaak.” Ik weet niet of het haar omslachtige uitleg is of mijn gebrek aan logica, maar ik begrijp er weinig van. Het hele systeem met eigen planningen en opdrachten was op de vorige school niet aan de orde, maar gelukkig leert mijn smurf snel en had ze het systeem zo opgepikt.

“Ik heb mijn spreekbeurt”, zei ze onlangs. “Ik mag samen met een vriendinnetje, we doen het over turnen. Kom jij dan even filmen bij mijn les? Dan kan de vader van Fenna dat in de presentatie doen. En zorg jij dan dat mijn turnpakje mee kan? En kleurplaten hebben we nodig, doe maar dertig.”

Een paar dagen later. De TamTam valt op de mat en wordt als altijd van voor naar achter gelezen. Er is een probleem, zo verneem ik, want de olifant wordt bedreigd. De kinderen moeten in actie komen, dus de commando’s van mijn dochter volgen. “Ik wil graag anti-stroopwafels verkopen voor het Wereld Natuurfonds, morgen. Wil jij mijn whiteboard van mijn muur afhalen, want die heb ik nodig. En stroopwafels natuurlijk, kun je die meenemen als je boodschappen doen? En mijn vouwblaadjes zijn op. Heb je een krukje? Waar ligt een potje om het geld in te stoppen?”

Vanaf het balkon bekijk ik haar, daar zo voor de supermarkt. Ietwat verlegen, maar met overtuiging probeert ze haar mandje leeg te verkopen. “Anti-stroopwafels te koop!” Ik ben apetrots hoe ze daar met haar bij elkaar gedelegeerde winkeltje iets vanuit overtuiging durft te doen. En hoe ze haar moeder zonder problemen zo gek heeft gekregen haar ‘bevelen’ op te volgen. Zonder al teveel tegensputteren.

#59 stroopwafels te koop

#58: Arrival of the birds ~ vandaag zou hij jarig zijn

Het is zijn verjaardag, 28 maart. Althans, dat zou het moeten zijn. Al jaren wordt het niet meer gevierd, maar het is inmiddels een dag waarop ik nog vaker aan hem denk dan anders. De eerste man die mij vasthield, in een roze met wit geblokt overhemd met een pakje shag in het borstzakje. De man bij wie ik klein was en bij wie ik klein kon zijn. Na zijn dood heb ik dat bijna niet meer gekund, dat klein zijn. De angst te moeten verliezen heeft een krater geslagen in kwetsbaarheid, die ik daarna heb opgevuld met stoere praatjes en een hoop bla-bla.

“Kan die grapjesknop even uit?”, zei hij. Vanaf het eerste ogenblik kon ik mij in zijn bijzijn lastig achter mijn masker van cabaret verschuilen. Samen zouden we alle cliches nieuwe betekenis geven, ik was immers zijn leven ingeslagen. “BAM!” stond er op het Valentijnskaartje.

BAM! Het is een uitspraak die mij direct doet denken aan een ex-vriendje. Te pas en te onpas werd de ‘BAM!’ de kamer in gesmeten, meestal vergezeld met een gezicht alsof hij zojuist eigenhandig de finishing touch aan de pyramide van Gizeh had gelegd. Meestal was het echter als Feyenoord gescoord. Ook op zijn social media werd veelvuldig ge-BAM!-t en achter zijn rug om werden er altijd kostelijk grappen over gemaakt. De laatste BAM! van zijn kant was de deur die dichtsloeg. Dag meneer Brombeer, zoals hij gekscherend door mijn dochter werd genoemd.

We liggen op de bank en luisteren naar de muziek die hij voor mij heeft uitgezocht. De glazen zijn nog vol en ik praat honderduit zoals altijd. Ik vertel over mijn vader. Over zijn liefde voor zijn vogels, hoe trots ik was wanneer hij mij naar school bracht. Ik laat hem het boek zien waarin ik alle foto’s van de uitvaart, de rouwadvertenties en de lieve kaarten die ik kreeg zorgvuldig heb geplakt. Hij is stil wanneer hij het leest. Samen zwijgen we en ik kruip tegen hem aan. Een klassiek stuk is het volgende nummer op zijn Spotify playlist. Ik lig als een klein meisje op zijn borst en ik ben ontroerd en verloren. “Raar hè? Dat dit mij zo raakt?”, vraag ik. Hij schudt van niet en zegt: “Weet je hoe dit nummer heet? Arrival of the birds.”
Roerloos blijf ik tegen hem aan liggen, hij houdt mij net iets steviger vast.
Het is oké.

Ik hou het meest van wie ik verloren ben.

#58 arrival of the birds