Het is dinsdagochtend, nog geen acht uur. Onder het balkon van mijn nieuwe appartement is de markt al opgebouwd. Ik slenter met mijn meisje langs de kramen. Met gepaste tegenzin. Vroeg opstaan is niet echt aan haar besteed. We zijn op weg naar de knutselkraam. Voor ouwe oma. Kerst komt er weer aan en ook dit jaar wil oma de hele familie fijne feestdagen wensen middels een zelf geknutselde kaart. Met de precisie van een medewerker van de explosieve opruimingsdienst, knipt oma de figuurtjes uit de vellen en plakt ze op karton. En die vellen koop je alleen op de markt, in mijn dorp.
Een dorp inderdaad. Sinds een maand woon ik daar. Het is voor iedereen even wennen. De (voor mij) nieuwe moeders op het schoolplein zijn bijvoorbeeld verbaasd dat ik zó ver van school woon waardoor ik mijn dochter an-der-halve kilometer ver met de auto naar school breng. Op haar oude school wisten de mede-mama’s van mijn sjees-praktijken en dat ik dagelijks van wijk X naar wijk Y reed om vervolgens een paar steden verderop te gaan werken.
Op mijn oude schoolplein strooide ik mijn ‘goedemorgen’s’ vrolijk in het rond. Nu zoek ik naar de enkele gezichten die ik inmiddels ken. Hoewel het dorp vele malen kleiner is dan mijn oude woonplaats is de school fors groter. Wel een paar honderd leerlingen wringen zich door de deuren wanneer de conciërge om kwart over acht de deuren opent.
In de auto op weg naar school, met de knipvellen op de achterbank vroeg ze: “Mam? Mag ik vandaag eindelijk met Eeke spelen? Ze vraagt het steeds al.” Ik ben blij dat ze haar draai heeft gevonden in de klas en met haar huidige status van populariteit. Ik vraag haar of ze weet hoe de moeder van Eeke eruit ziet. We hebben allebei geen idee.
We moeten ook allebei nog wennen aan de school in deze keurige wijk.
Ik loop achter een meisje met een onberispelijke vlecht. Ik vraag me af hoe vroeg haar moeder is opgestaan. Of dit meisje ook steen en been klaagt wanneer haar haren worden geborsteld. Haar blauwe laarsjes zijn volgens de richtlijnen van de schoenenwinkel ingespoten zo lijkt het, want de druppels regen lopen er vanzelf af.
Ik kijk naar mijn dochter. Vandaag wilde ze haar haar los, het ziet er niet uit. Haar cowboylaarsjes zijn na een maand al een paar versieringen kwijt. Zelfs in dit weer wilde ze haar zomerjas aan. Ik laat haar, wees maar lekker wie je bent. Ook haar aanhoudende liefde voor twee verschillende sokken, maakt haar juist tot wie ze is.
Het is even na vijven, de moeder van Eeke staat in mijn gang. Handjes schudden, voorstellen, “wat woon je hier leuk”. De kinderen rennen over de brandtrap, Eeke gilt dat ze ook in een flat wil wonen. Ik mis mijn moeders van de oude school. Hoe ze vroegen of ik zin had in een borrel tijdens de kinderoverdracht.
“Kom je de volgende keer bij ons spelen?”, vraagt de moeder met de naam die ik zojuist weer ben vergeten beleefd.
En terwijl mijn dochter knikt, gilt Eeke dat ze voortaan altijd bij ons wil spelen omdat niemand anders van de klas een flat heeft.
We zwaaien gedag en lopen terug naar binnen. De twee verschillende natte sokken laten hun sporen na door de gang. Ik ga mezelf maar eens een borrel inschenken.