“Ik ben uit de club gezet”, zegt ze. Mijn aandacht verscherpt.
-“Uit welke club?”, vraag ik.
“Dé club. Van die, die, die en die. Ik moest mijn pas inleveren.”
-“Waarom?”
“Ik heb gisteren niet met de clubleden gespeeld in de pauze.”
-“En wie bepaalt dat dan?”
“De leider van de club.”
-“Maar je hebt gisteren toch de hele middag bij haar thuis gespeeld?”
“Ja, maar dat was niet met de club.”
Alsof het de normaalste zaak van de wereld is, vertelt ze mij dit. Het is vrijdagmiddag, we zitten in de auto. Ik voel een sprankje woede opkomen. Hoe durft iemand mijn allerschattigste lieveling een zelfverzonnen club uit te mikken? Er volgt een relaas mijnerzijds waarbij ik haar zeg dat ze maar aan de clubleidster moet vragen waar ze het reglement kan nalezen en wie de regels heeft bedacht en dat ze maar zelf uit die stomme club moet stappen en dat het sowieso niet leuk is om clubjes te vormen en […]. Ze luistert al niet meer. “Wat gaan we eten?”
Kinderen zijn onderling niet altijd even vredelievend, net als grote mensen. Erbij horen is op jonge leeftijd al een issue. Toen ik op de basisschool zat, hadden we geen clubjes. Je populariteit bleek uit een selecte pikorde bij ‘jongens- en meidenpakkertje’. Wanneer er direct na “Klaar voor de start: Af!” een stuk of tien klasgenootjes van het andere geslacht achter jou aan kwamen rennen, dan zat je wel goed. Ik ben mijn hele leven al ‘Zwitserland’. Ik bemoeide niet, huppelde met de populaire meiden mee, maar bleef altijd binnen de lijntjes lopen. Ik was niet verlegen en wanneer dingen de spuigaten uitliepen, zei ik er het mijne van. Met kinderen die gepest werden had ik medelijden, maar stak mijn kop pas boven het maaiveld uit wanneer er tranen vloeiden. En zelf heb ik Esther vroeger ook wel eens gepest wanneer ze weer in haar broek had geplast of luizen had. Nog steeds vraag ik mij wel eens af hoe het met haar gaat. Onlangs heb ik haar naam op Google ingetypt, ze woont nog steeds in de buurt. Geen gemeenschappelijke vrienden. Ik snap dat ze niemand van ‘ons’ op haar Facebook heeft toegevoegd.
Nieuwjaarsdag bezocht ik mijn oma en trof mijn achterneefje met zijn mobiel op de bank. Hij was druk aan het Whatsappen in de klassen-app. Ik vroeg hem of de hele klas in de groep zat. “Niet altijd”, antwoordde hij. De app-groep werkt als lidmaatschappasjes-systeem van mijn dochters’ klas. Lig je even uit de gratie? Heb je iets stoms gezegd of iemand op zijn lange tenen getrapt? Zonder pardon word je dan de groep uitgegooid. Vervolgens volgt er dan meestal een klassenfoto waarop de betreffende persoon is ‘weggephotoshopt’. Of de drol-smiley op zijn of haar gezicht geplakt heeft gekregen. Hilarisch vinden ze dat.
Het is maandag, vroeg in de avond. Ik heb mijn dochter opgehaald bij de oppas en zodra ze de auto in stapt, vraag ik haar meteen hoe het op school ging en of er nog clubnieuws is. “Ja, ik zit weer in de club en ik heb nu ook een eigen club. Daar zit de hele klas in, maar ik heb pas twee pasjes af. De regels zijn dat als je tien keer écht heel vervelend doet, dan moet je de club uit. Maar pas als je tien keer iemand hebt geslagen ofzo.” Ik glimlach, want blijkbaar is er iets van mijn relaas blijven hangen, weliswaar iets anders dan ik bedoelde.
Thuis pak ik haar broodtrommel uit haar tas en vind er een briefje is van de leidster van de club waar ze vrijdag zo pardoes uit was ontslagen: “Waanir sulen we bij jou speelen evy – ik find het leuk om een kir te afspreeken bij jou”. Kunnen ze mooi de overige 24 clubpasjes voor de klasclub in elkaar knutselen…