Dinsdagavond, eigenlijk bedtijd voor mijn smurf. Het is al donker en we wandelen door het dorp. Ik laat haar het huis zien waar ik woonde toen ik zwanger van haar was. Waar haar ledikantje heeft gestaan, waar ze nooit in heeft gelegen. Vlak voor haar geboorte verhuisden we.
Na mijn auto-ongeluk enkele maanden geleden stopte ik door de fysieke klachten met sport, liep geen overbodige meter meer (hard) en plofte iedere avond op de bank. Met chocolade. Ik snauwde tegen mijn smurf en had een aandachtsspanne van een peuter die tijdens Sesamstraat probeert spruiten te eten. Ik zat mijzelf dwars en ja, dan ontgelden je naasten het. In mijn geval was dat alleen een zevenjarig meisje dat ook maar gewoon een vraag wilde stellen. Iedere “mam?” werd beantwoord met een chagrijnig gezicht en mijn zelfmedelijden won het dikwijls van mijn geduld. Ik probeerde het haar uit te leggen: “Sorry, lieverd, ik heb zoveel hoofdpijn door dat ongeluk, dat ik daar een beetje chagrijnig van word.”
– Ja, dat zei oma al.
Blijkbaar had mijn moeder haar al gewaarschuwd. Waarschijnlijk had mijn moeder het ook al proefondervindelijk ervaren.
Nu 8 kilo en tig fysiobehandelingen verder, is het tijd de stoute schoenen weer aan te trekken. Het is koud en ze kletst de oren van mijn hoofd. Halverwege de Hoofdstraat slaat ze haar arm om me heen en al knuffelend struikelt ze bijna over mijn voeten. Ik heb haar belachelijk lief. Geen telefoon, geen televisie, geen iPad, maar gewoon één voet voor de ander. Er volgt een hand in de mijne zodra ik hier zonder woorden om vraag. Gewoon even vasthouden in plaats loslaten. Het is een aangename verademing. ‘Back in the days’ toen ze nog amper kon lopen, stimuleerde ik haar om juist zelf op ontdekking te gaan. Zelden stond ik onder een klimrek om haar ‘in-het-geval-dat’ op te vangen. Groot word je van vallen en opstaan, ik heb het zelf vaak genoeg proefondervindelijk ervaren. Als ‘alleenstaande moeder’ kun je alleen niet te lang blijven liggen. Die optie bestaat simpelweg niet. Gewoon zo snel mogelijk weer opstaan.
De ene straat verruilt zich voor de andere en ik hoor de maat 32 laarsjes sloffen.
“Is het nog ver, mama? Ik begin een beetje moe te worden.” Ik vertel haar dat we er bijna zijn en eenmaal thuis in pyjama zegt ze dat ze wel vaker ’s avonds ‘heel ver’ wil wandelen. Ik beloof haar dat we dat vaker zullen doen. Gewoon voetje voor voetje. Steeds verder. Dan komen we er wel. En we zullen heus wel struikelen zo nu en dan, maar hopelijk al knuffelend…