Het is zaterdag, einde van de ochtend. Ik slenter doelloos door het winkelcentrum van mijn dorp. Het dorp van vriendelijke Hollandse bejaarden. Een praatje aan de kassa wordt zelden uit de weg gegaan. Hier voel ik mij veilig en thuis.
Ik passeer een groepje mannen waar ik in eerste instantie geen bijzondere aandacht aan schenk. Dan hoor ik hen praten in een taal die ik niet versta. De mannen dragen slippers op een dag waarop zelfs ik een sjaal draag. Het zijn enkele van de vluchtelingen die in dit dorp worden opgevangen. Ik loop tussen hen door en vang een vriendelijke glimlach van een oude man. Zijn huid lijkt macramé en zijn ogen staan droevig. In zijn jas gedoken en met gebogen hoofd kijkt hij de mensen aan en glimlacht. Ik wandel verder en in mijn hoofd flitsen de ‘voor en tegens’ van het opvangbeleid. De wind snijdt in mijn gezicht. Vast niet zo koud als zij onderweg hebben ervaren, denk ik. Voor de drogist zitten twee kleine kinderen in een speelgoedauto. De een draagt een vuilniszak, de ander is net groot genoeg om in de auto te klimmen. Het ding staat stil en de kinderen zitten er evenzo stil in. Er wordt niet gelachen. Ik overweeg een muntje in het apparaat te gooien, maar ik heb deze niet op zak. Wanneer ik even later een lipgloss afreken, koop ik er twee chocolade paashazen bij. Misschien maakt dat hun dag iets mooier. Eenmaal buiten zijn ze weg en zie ik in de verte de jongetjes weglopen. Hun vader op slippers voor hen uit, zij volgen hand in hand. De oudste heeft de vuilniszak over zijn schouder geslagen.
In de boekhandel breng ik een uur door met het kiezen van een boek. Het is boekenweek en door het thema ‘Duitsland’ hebben in mijn optiek alle boeken die ik vast pak het thema oorlog. Steeds weer leg ik de paashazen even neer om de achterkant van de boeken te lezen.
Even later slenter ik dezelfde weg naar huis. Mijn hoofd vol vragen en mijn armen vol boeken. En twee paashazen. Bij het stoplicht zie ik een man een buggy voor hem uit duwen. Een klein meisje met grote bruine ogen kijkt mij al vanaf de overkant aan. Ik geef haar en haar zus ieder een paashaas wanneer ik ze passeer. “Dankjewel, dankjewel” zegt de zus met oosterse tongval. Trots op het Nederlandse woordje dat ze misschien onlangs heeft geleerd.
Thuis plof ik met mijn nieuwe boek op de bank. Nog steeds vol vragen, angst voor het onbekende en medelijden. Maar met een paar mooie glimlachen rijker.