Het is zondagmiddag, even na vijf uur en ik rijd over de A9. Hagelbuien worden afgewisseld door regenbogen en over de weilanden vallen zonnestralen die zich door het donkere wolkendek hebben gevochten. Ze kleuren het gras in een helder lentegroen en weerkaatsen op de slootjes. Ik heb genoten van het gezelschap in de Noord-Hollandse hoofdstad en prijs mij gelukkig met de intense vriendschappen die ik daar vind.
Aan de andere kant van de snelweg, razen de tegenliggers mij voorbij. De lucht aan de linkerkant is donker en dreigend. Het is een metafoor voor een van de vriendschappen die ik de avond ervoor heb ‘verbroken’. Ik heb geprobeerd om het uit te leggen. Een vriendschap moet ook tweerichtingsverkeer zijn, waarin je elkaar in zon en regen tegemoet wil komen. En wanneer dat voor je gevoel niet het geval is, moet je soms afstand nemen. Kijken hoe de wind dan waait. Voor je eigen zon kiezen. Het werd begrepen. “Helemaal goed.” Ik vind er niets goeds aan. Ik ben niet goed in afscheid nemen. Ik zet mijn zonnebril op. Het regent in mijn hoofd, maar de zon schijnt. Vóór mij.