“Haal je handen eens uit je zakken, anders kun je je niet opvangen als je valt.” Het jochie van een jaar of drie, dat zich prima verplaatst op degelijke stappertjes, kijkt zijn moeder met dezelfde verbazing aan als ik. Het frisse windje op het schoolplein snijdt en het kereltje beschermt zijn handen tegen de kou door ze in zijn jaszakken te steken. Logisch. Maar de overbezorgde moeder prefereert koude handen en ‘het zekere voor het onzekere’. Stel je toch voor inderdaad, dat een kind valt, zijn handjes schaaft of een knie bezeerd.
Mijn nichtje werd ook zeer beschermend opgevoed. Ze mocht thuis nog niet op een krant staan, uit angst dat ze eraf zou vallen. Op haar eerste schooldag op de kleuterschool klauterde mevrouw in het hoogste klimrek, duvelde naar beneden en brak een arm. Sneu voor het kind, laten we dat voorop stellen, maar ook te verwachten. Kinderen moeten gewapend worden tegen de gevaren van ‘het leven’ en ja, dan moet je soms onderuit gaan. Leren dat wanneer je op je buik van de glijbaan gaat, je handen een stuk pijnlijker zijn om op te landen dan je voeten. Je moet ze leren dat je niet zomaar een hond mag aaien, ze moeten uitkijken met oversteken en geen kauwgom moeten doorslikken.
Mijn theatrale smurf speelt graag toneelstukjes en zodoende zijn onze autoritjes vaak gevuld met sketches of spelen we een televisie-programma na. “Oké, ik speel een mevrouw met een rode jas en een fototoestel en jij speelt jezelf die op het schoolplein speelt”, zeg ik. Haar ogen beginnen al te twinkelen, er mag weer geacteerd worden.
– “Hoi, meisje, wat een ontzettend mooi haar heb jij zeg. Dat hoor je zeker wel vaker?”
“Dank u. Ja, dat vind ik nooit leuk, als mensen dat zeggen.”
– “Nou, je zou er trots op moeten zijn, je zou wel een model kunnen zijn. Ik werk voor Cosmo Girls, ken je dat? Ik ben fotograaf.”
“Oh, leuk.”
– “Mag ik een foto van je maken? Als je op het klimrek zit ofzo? Misschien kun je dan ook in de Cosmo komen. Ga maar zitten. Ja, zo, prachtig. Heel goed.”
Mijn smurf trekt modellen-gezichten en trekt al haar poses uit de kast.
– “Het licht is hier niet zo goed, loop anders even mee naar hier verderop. Ik weet een hele coole plek met graffiti als achtergrond.”
“Ja, hoor, dat is …”
“FOUT!!”, schreeuw ik door de auto. Ze schrikt zich te pletter. Ik steek mijn riedel van wal dat je nooit met onbekenden mee mag gaan en dat er niemand is die zich vooraf zal voorstellen met de mededeling dat ze kwaad in zin hebben. Daarna spelen we nog een paar scenario’s en zegt ze steevast ’nee’ op ieder hondje dat gered moet worden, kind dat kwijt is en hulp op de iPad die wordt gevraagd. De boodschap is weer duidelijk.
Het is zondagmiddag, zonnig en terwijl ik binnen sta te kijken naar een optreden, komt ze huilend binnen. Een bloeduitstorting op haar oor en direct hoofdpijn. De zware houten schommelbank was tegen haar hoofd gekomen. Het was natuurlijk ook niet handig om daar achterlangs te rennen. Ik zeg het haar niet, want op dit moment is ze het allerzieligste kleine poppetje dat gewoon even met haar bijna acht lentes jong bij haar moeder op schoot wil zitten en getroost wil worden. De barman stopt ijs in een theedoek en even zit ik haar temidden van al het feestgedruis en lawaai heen en weer te wiegen. Heel even bescherm ik haar tegen alle gevaren van de wereld. Het is van korte duur. “Het gaat wel weer, mam. Mag ik mijn zakgeld? Ik wil met een vriendinnetje verderop een ijsje kopen.” Ik pak mijn portemonnee en geef haar de munten. Met zijn tweetjes gaan ze weg. “Doe je wel voorzichtig?”, roep ik haar nog na.