“Meis? Word je wakker? Je brood staat klaar, eet maar even op. Ga je eens aankleden. Borstel je je haar even? Zijn je tanden al gepoetst? Waar zijn je schoenen? Is je gymtas nog op school? Trek je jas aan. Hoe vaak moet ik het nog zeggen? Het licht brandt nog op je kamer. Doe je riem om. Haal je overblijfspullen uit je tas. Zit daar eens niet zo op te kauwen. Ik ga, geef me gauw een kus.”
Ze volgt mijn ‘bevelen’ zonder al teveel tegensputteren op. Leiding geven gaat mij prima af. Maar waar ligt de grens tussen het als een legergeneraal uitdelen van commando’s en het subtiel aansporen van je (in mijn geval) zevenjarige? Dag in, dag uit, jaar na jaar herhaal ik iedere ochtend en avond dezelfde refreintjes. En het verveelt nog steeds niet. In mijn werk of in sociale contacten frustreert het mij daarentegen enorm wanneer ik mij veelvuldig moet herhalen. Ik heb baantjes gehad waarbij ik meermaals aan mijn moeder heb geprobeerd uit te leggen wat postproductie was, maar ik haar op den duur toch hoorde vertellen dat haar dochter ‘iets bij TV’ deed.
Mijn dochter legt mij haar planning uit. “Kijk, dit is de kleur voor dinsdag, dit zijn de opdrachten, dit is je weektaak.” Ik weet niet of het haar omslachtige uitleg is of mijn gebrek aan logica, maar ik begrijp er weinig van. Het hele systeem met eigen planningen en opdrachten was op de vorige school niet aan de orde, maar gelukkig leert mijn smurf snel en had ze het systeem zo opgepikt.
“Ik heb mijn spreekbeurt”, zei ze onlangs. “Ik mag samen met een vriendinnetje, we doen het over turnen. Kom jij dan even filmen bij mijn les? Dan kan de vader van Fenna dat in de presentatie doen. En zorg jij dan dat mijn turnpakje mee kan? En kleurplaten hebben we nodig, doe maar dertig.”
Een paar dagen later. De TamTam valt op de mat en wordt als altijd van voor naar achter gelezen. Er is een probleem, zo verneem ik, want de olifant wordt bedreigd. De kinderen moeten in actie komen, dus de commando’s van mijn dochter volgen. “Ik wil graag anti-stroopwafels verkopen voor het Wereld Natuurfonds, morgen. Wil jij mijn whiteboard van mijn muur afhalen, want die heb ik nodig. En stroopwafels natuurlijk, kun je die meenemen als je boodschappen doen? En mijn vouwblaadjes zijn op. Heb je een krukje? Waar ligt een potje om het geld in te stoppen?”
Vanaf het balkon bekijk ik haar, daar zo voor de supermarkt. Ietwat verlegen, maar met overtuiging probeert ze haar mandje leeg te verkopen. “Anti-stroopwafels te koop!” Ik ben apetrots hoe ze daar met haar bij elkaar gedelegeerde winkeltje iets vanuit overtuiging durft te doen. En hoe ze haar moeder zonder problemen zo gek heeft gekregen haar ‘bevelen’ op te volgen. Zonder al teveel tegensputteren.