Het is maandagochtend, bijna half negen. Ik heb zojuist mijn dochter op school afgezet en haast mij naar de andere kant van het dorp met mijn neefje op de achterbank. Zo nu en dan heeft zijn moeder een vroege dienst en breng ik deze spruit naar school. Wanneer we staan te wachten bij een stoplicht zie ik tot mijn grote verbazing een vader een buggy voortduwen. Er zit een klein meisje in het wagentje voor zich uit te staren. Dan zie ik het beest. Een blauwgeel gekleurde grote papegaai zit op de arm van de vader die ondertussen zijn gezicht op ’dit-is-de-normaalste-zaak-van-de-wereld’ heeft staan. “Zie je dat? Die man heeft een papegaai op zijn arm!” roep ik enthousiast. “Een echte!” Mijn neefje kijkt half verwonderd en zegt dan laconiek: “Grappig.”
Huisdieren. Dolgraag wil ze er één. Ik zou mijn dochter graag een huisdier geven, maar ik vind alles zielig. Mijn eigen lieve hond heb ik aan vrienden gegeven op het moment dat ik haar niet meer mee kon nemen naar mijn werk. Met pijn in mijn hart uiteraard, maar mevrouw heeft er een beter leven voor terug gekregen en mag nu genieten van vakanties, hardloopsessies en een huishouden waar bijna altijd iemand thuis is. Dat is beter dan haar dagen alleen thuis laten. De zoektocht naar een vervangend, niet-zielig huisdier is moeilijk.
“Een konijn dan, mama?”
-“Nee, op het balkon in de tocht is zielig en in huis zie ik niet zitten. Dan knaagt dat beest alles kapot.”
“Een vis?”
-“Wat heb je daar nou aan?”
“Ik weet het! Een schildpad!”
-“Nee joh! Waar moeten we dan zo’n heel terrarium neerzetten?”
Het idee van een rat, een muis en hamster wordt ook afgeschoten. Niet dat ik daar bang voor ben, maar ik herinner me mijn muizenkolonie van vroeger nog levendig. De verkoper overtuigde ons dat het écht twee vrouwtjes waren. Jaja, en een tijd later hadden we er een heleboel. En zo’n looprad in de kooi piept altijd. Voornamelijk ’s nachts. Ook de zo vriendelijk aangeboden cavia uit het nestje van mijn schoonzus zie ik niet zitten. Mijn broer had vroeger wandelende takken. Ook zo’n onbegrijpelijke keus. Die dingen vermenigvuldigen zich zo snel dat er al snel geen kind in de buurt meer was aan wie hij de ‘beesten’ kon slijten. Ik herinner mij ook een keer dat de pootjes van een aantal exemplaren tijdens het vervellen in het vorige ‘jasje’ waren blijven steken en zeg nou zelf: een wandelende tak zonder pootjes raak je al helemaal aan de straatstenen niet kwijt.
En dan het verdriet van het afscheid. Wendy, de terriër die met Linda de Mol in de rubriek “Baasje gezocht” in een of ander tijdschrift stond, vond via het asiel haar weg naar ons gezin. Ze kon alleen niet afleren om in de kamer te kakken en nadat mijn moeder de zoveelste drol met het openen van de deur over de vloerbedekking smeerde, moest ze weer gaan. Dag Wendy. De herders van mijn vader die hun werk bij de politie hondenbrigade hadden volbracht, mochten hun oude dag slijten op een boerderij en verlieten blaffend onze achtertuin. Weer een lege kennel. Dag Castor, dag Sjef, dag Remco. In de tuin van mijn moeder ligt onze Jack Russell begraven. Sterker nog, de hond van opa en oma die ik mij nog vaag van foto’s herinner ligt waarschijnlijk ook. Dag Sheila, dag Doggy.
Onze mannetjesparkiet vloog weg toen mijn moeder de kooi verschoonde. Onze vrouwtjesparkiet lag een paar dagen later dood in haar kooitje. Gestorven van verdriet. Wij hadden vroeger extreem veel dode vogels. In de vriezer. Mijn vader was valkenier en met regelmaat lagen er duiven of kuikentjes te ontdooien op de ouderwetse gaskachel. Dat vrat die valk nou eenmaal. Of we voerden stukjes biefstuk met een pincet aan uilskuikens die uit een nest waren gevallen en naar papa’s vogelasiel werden gebracht. Dan werd er weer een vleermuis binnengebracht. Zelfs een keer een vogelspin. Dat vonden wij allemaal heel normaal. Waarschijnlijk net zo normaal als het meisje in de buggy het vindt om door papa en de papegaai naar de peuterspeelzaal te worden gebracht…