Een opgeruimd huis is een opgeruimd hoofd.
Het huis. Het begon allemaal onschuldig met een kleurtje op een klein muurtje. Maar zoals bij zoveel dingen in mijn leven, liep het al snel totaal de spuigaten uit. En daar zit ik dan nu. Op mijn nieuwe bank, omringd door zorgvuldig uitgekozen accessoires, planten en tafeltjes. Alles klopt. De geurstokjes verspreiden de geur ‘forest spices’ en zelfs de vloer is met een scheutje van mijn lievelingswasverzachter gedweild. De lades zijn uitgemest, het afval is weggebracht op een paar lege wijnflessen van afgelopen weekend na. En ja, die berging is nog een grote kolerezooi, maar dat ziet niemand.
Het hoofd. Het begon allemaal onschuldig met een opmerking die zich als een zaadje in mijn brein plantte. Het groeide tot een besef en uiteindelijk daadwerkelijk tot actie. Wat ik wil is simpelweg niet mogelijk. En dus zullen er voortaan mensen zijn die mij niet of minder aardig vinden, zullen schrikken van mijn nieuw gestelde grenzen en heb ik besloten dat ik niet iedere aap op mijn schouder kan laten springen. En zo werden er moeilijke gesprekken gevoerd, aandacht geschonken aan wat moest groeien en werden pleisters geplakt op plekken waarvan ik niet wist dat het stiekem nog bloedde. En ja, achter dat ene gesloten deurtje is het nog een puinzooi, maar dat merkt vast niemand.
Het is donderdagmiddag, we zitten in een theehuis en geven onze chocoladekoekjes af aan onze dochters die aan de andere kant van de tafel druk in de weer zijn met hun stiften.
“Schrijf jij eigenlijk nog?”, vraag ik haar. Al maanden heb ik niets van haar hand voorbij zien komen. Het is een bijzondere vriendschap, die van ons. Ik leg mijzelf bij haar bloot zoals ik dat lastig bij anderen kan, misschien omdat ze nét iets verder van mij af staat, de personages uit mijn verhalen niet persoonlijk kent, of misschien omdat ik weet dat ze oprecht luistert en onthoudt. Misschien zelfs omdat we in heel veel dingen enorm op elkaar lijken. Ze vertelt dat ze wel schrijft, maar niets publiceert omdat ze voornamelijk nog maar over één onderwerp kan schrijven: de dood van haar ouders. Ze lacht wanneer ze zegt dat ‘men’ er waarschijnlijk niet op zit te wachten om weer een verhaal over haar ‘dooie ouders’ te lezen. We kletsen verder over zware onderwerpen, maken grappen en brainstormen over toekomstplannen.
Wanneer mijn dochter en ik naar huis rijden, blijven haar woorden doorzoemen in mijn hoofd. Waarom vinden wij het moeilijk om toe te geven dat de dood van één of zelfs beide ouders zo’n stempel op je leven drukt? En waarom denken wij dat we er niet te vaak over mogen praten? Waarom moet die puinzooi na een tijdje geparkeerd worden achter een gesloten deurtje?
De okergele bloemen die ik bij de veel te dure bloemist heb gekocht, steken prachtig af tegen de diep-indigoblauwe muur. Ze hebben dezelfde herfstkleuren die ik vanmiddag heb gezien, achter het graf van mijn vader. Het eerste jaar na zijn dood kwam ik er veel, daarna jaren niet en sinds de grote opruiming op mijn innerlijke zolderkamer ben ik er regelmatig. Het gesloten deurtje staat inmiddels op een kiertje.
Ik leg de roos met het pieterpeuterige kleine flesje met daarin een evenzo klein papiertje op het graf. De mevrouw in het tuincentrum stond wat ongemakkelijk op mij te wachten toen ik enigszins geëmotioneerd het briefje schreef.
De zonnestralen vallen precies tussen de bomen door op zijn graf en de herfstkleuren omringen de plek waar zo weinig is, maar waar ik zoveel vind.
Ik fiets naar huis en dan stuurt mijn broer een berichtje in de familie-app. Ik stuur een foto van de roos die rust op de zwarte letters die zijn naam spellen. Tegelijkertijd zie ik een meisje met een rood jurkje de beide handen van haar vader vasthouden en zo dansen ze samen om een boom. Het meisje giert, de vader zingt en de moeder ziet hoe ik van dit schouwspel geniet.
“Was zeker wel vies?”, appt mijn moeder.
“Nee, mam, ik heb er pas nog opgeruimd.”
Nu de berging nog.