Het is zondagochtend, veel te vroeg. Het is de eerste vakantiedag zonder concrete plannen, wanneer je uitslapen tenminste niet als plan rekent. In alle vroegte vult mijn slaapkamer zich met onbekende geluiden. Het blijkt een steekwagen die de ijsbaan komt ophalen die de afgelopen dagen onder mijn balkon prijkte.
Ik zet koffie en nestel mij op de bank. De kamer is ongezellig gevuld met wasrekken. Er is teveel wasgoed om alles elders in huis te drogen. Het is namelijk weer tijd voor de koffer.
De koffer ligt onder de kerstboom en bij het openklappen ervan stoot ik tegen een tak. De Nordmann verliest wat naalden en ze vallen op haar kleding. Het is een prachtige boom dit jaar. Lekker dik aan de onderkant en dan taps toelopend naar boven. Een beetje als ikzelf.
Een aantal dagen ervoor zette ik de boom van oma op. Ik had hem uit de berging van het flatgebouw gehaald. Ik moest er even naar zoeken. Hij stond niet in de gebruikelijke hoek, maar in een scheef verzakte linnenkast, naast de bontjas die niet meer wordt gedragen. Mijn moeder had afgelopen jaar met oma de berging opgeruimd en ik herkende haar gestructureerde indeling en orde. Ik zocht de sfeerspulletjes bij elkaar: de ‘kaarsentrap’, de ster om voor het raam op te hangen en de kaarsen op batterijen die ze van haar kleinzoon kreeg.
Eenmaal boven trok ik de kunstboom uit de doos en hierbij verloor deze meer naalden dan dat de mijne doet op 10 januari. “Wel een beetje een karig boompje, hè oma?”
Ik schuif de onderdelen in elkaar en buig het ijzerdraad in de takken zodanig dat het nog wat lijkt. “Hindert niet”, zegt oma, “hij staat toch buiten.”
Ik test de lichtjes en tuig ze in de boom. Het snoer is langer dan ik dacht en ik wentel nog wat extra rondjes en slinger de lampjes door de takken. Ik roep dat het nog een heel karwei gaat worden om ze weer uit de boom te halen. “Hindert niet”, zegt oma weer, “dan gooien we ‘m gewoon van het balkon.”
Ik aanschouw de ondernemers van het winkelplein die in de regen met vuilniszakken slepen en de restanten van het feest van gisteravond oprapen. Dit jaar was ik er met hem. Een paar dagen ervoor besloten we dat we kerst niet samen zouden vieren. Of oudjaar. Of de rest van ons leven. Het kaarsje is gedoofd, al was deze pas net aangestoken. Dus dronken we doodgeslagen bier uit plastic bekers, maakten we flauwe grappen en herhaalden we dat dit de beste beslissing was.
“Oma, ik ga eerste kerstdag ook mee uit eten, het is uit met mijn vriendje.”
“Oh, leuk”, zegt ze, “het was dus geen blijvertje?”
Ik zet ondertussen de boom op het balkon en verzeker deze tegen de wind door hem met touwen vast te knopen. Het regent, het is koud. Snel doe ik de snoeren van de lichtjes door het klapraampje en steek de stekkers in het stopcontact. Een van de strengen lampjes springt ironisch genoeg direct kapot. Diegene uiteraard die als een wirwar door de boom kruist.
Ze komt uit bed en ziet me de koffer vullen. De stapels warme truien passen er amper in. Ik prop er nog een dikke pyjama bij en druk haar op haar hart dat ze niet met haar nieuwe schoenen over het strand van Terschelling mag banjeren.
We eten zachtgekookte eitjes en daarna mag ze cadeautjes uitpakken die naast de uitpuilende koffer onder de boom liggen. Vandaag vieren wij kerst. Met zijn tweetjes, op 23 december.
Ze kijkt even wat beteuterd en zegt: ‘Sorry, maar ik heb nog helemaal nog niks voor jou.”
“Hindert niet”, zeg ik.
“Ik neem mijn pinpas mee en koop iets voor je op Terschelling.”
Ik probeer de koffer dicht te ritsen.
“Daar past geen cadeautje meer bij!”, grap ik.
De lichtjes van mijn kerstboom schitteren eeuwige twinkelingen in haar ogen.