#84: Rimpels

“Eef? Kun je even komen?”, roep ik vanuit de badkamer.
Ik hoor haar voetjes rennen door de gang. Zodra ze om de hoek van de badkamer komt, spring ik tevoorschijn met mijn groene kleimasker op mijn gezicht en roep ‘Boe’! Ze schrikt eerst en lacht daarna haar tanden bloot en glundert door haar nog slaperige ogen. Het is zondagochtend. Vandaag doen wij niets.
Wij zijn daar allebei erg gek op. Goed in ook. We rommelen in huis, hebben geen plan en laten de dag aan ons voorbij trekken. Geen haast.
Doen waar je zin in hebt, het is hier tot een hobby verheven. 

Ik kijk naar mijzelf in de spiegel en het masker breekt voornamelijk op mijn voorhoofd. De horizontale rimpels zijn goed zichtbaar zo. Ik ben er trots op. Ze vertellen hoe mijn wenkbrauwen een groot deel van mijn leven omhoog werden getrokken, mij op die manier een open blik op alles gaven. Ik denk dat het krijgen van een kind nog het meest aan deze gelaatsuitdrukking heeft bijgedragen. Probeer maar eens boven een wieg te hangen, kleine woordjes uit te kramen en je wenkbrauwen omlaag te houden. Ik kan het in ieder geval niet. En zo trek ik al bijna tien jaar de kreukels in mijn gezicht voor mijn smurf.

Tien jaar al bijna. Nog even en zij wordt tien jaar. En ik veertig.
“Geef je een feest?”, vroeg een vriendin. Ik heb er uren aan besteed. Aan lijsten met genodigden, aan locaties, aan originele uitnodigingen, thema’s en begrotingen.
En weet je wat ik deed? Ik boekte een lang weekend naar zee. Met mijn bijna tien-jarige smurf. Lekker samen lachen, eten en praten. En twee kaartjes voor de Lion King, zodat ik mijn mini Chantal Janzen kan zien stralen.
En de rest van het jaar vier ik onze verjaardagen. Dan nodig ik vrienden uit, om beurten of in groepjes, dan kook ik of trakteer ik taartjes. Trek ik nog een flesje open. Dan luister en vertel ik en heb ik alle tijd en aandacht. Niet rennen met hapjes, geen vluchtige ‘hoe gaat het’-jes. Geen zaaltje. Ik ben tenslotte een heel jaar veertig, dus ik heb tijd zat. Geen haast.

Ik spoel de klei van mijn gezicht. Als ik mijn ogen open staat ze voor me en roept ‘Boe!’ met hetzelfde groene kleimasker op haar gezicht. Ik trek mijn wenkbrauwen zo hoog mogelijk op en kijk zo verschrikt en verbaasd mogelijk…

Blog #84: Rimpels
Blog #84: Rimpels

#83: Aluminiumfolie

Het was zaterdagmiddag, vijf jaar geleden. Ze lag op de grond in de deksel van een schoenendoos te schrijven.
“Mam? Hoe schrijf je de ‘uu’?”
“Net als de ‘uh’ maar dan twee. Wat wil je schrijven dan?”
“Aluminiumfolie.”

Die maandag daarop sprak ik de juf aan bij de kleuterklas en vroeg haar of ze niet wat makkelijker huiswerk op kon geven. “Dat komt niet van mij, dat zou ik nooit in een dictee gebruiken”, grapte ze. Zelf gebruikte ze altijd ‘zilverfolie’, zei ze, want zelf vond ze aluminiumfolie ook een moeilijk woord.

Je moet het jezelf makkelijk maken in je leven. Niet ieder hobbel hoeft te worden genomen en eromheen geeft soms evenveel genoegen. Gewoonweg je schouders ophalen, het van je af laten glijden en weer door. Je niet meer druk maken over dingen waar je toch geen invloed op hebt: het is de mooiste eigenschap die ik mij de afgelopen jaren heb aangeleerd.

Oei, ik groei. En nee, ik ben niet zwanger.
Ik heb zeker gemerkt dat er al ruim een maand chocolade-eitjes in de winkel liggen. Het lijkt of de pepernoten en paaseieren elkaar afwisselen en aangezien ik de middenstand een warm hart toedraag, neem ik beide altijd graag per kilo af.
Ik probeer als mens te groeien. Inmiddels ben ik elf weken op weg, elf weken ontdekken en ontwikkelen.

“Waarom heb je een glitterjurk aan?”
De mannen op mijn kantoor zijn vandaag opvallend opmerkzaam.
“Zomaar, ik heb ook mijn duurste parfum op. Zelf-liefde, thema van de week.”
Er wordt gelachen en degene die het langst vrijgezel is wordt aangewezen als persoon die mij wel wat over ‘zelf-liefde’ kan leren.
Ze vinden het prachtig om mij ermee te plagen. Mijn voodoo-programma, mijn sekte, mijn over-de-balk-gesmeten geld… Ik voer ze uiteraard precies hetgeen waar ze mij straks bij de lunch weer mee kunnen plagen.
“Hey Tam, ben je al succesvol?”
Zelf was ik ook bang voor: een groep zweverige knuffelaars met paarse fluwelen rokken met spiegeltjes erop. Pluizige kapsels en mensen in eentonig gekleurde wandelschoenen. Dat iemand tegen me zou zeggen dat ‘ik er mag zijn’.
Het tegendeel is waar: leuke mensen, geen truttig gelul en direct toepasbaar. En dat mantra-opzeggen sla ik gewoon over.

Het is zondagmiddag wanneer de kamer zich heeft gevuld met ‘mijn cirkel’. Dit zijn de mensen waarmee ik dit jaar leer, deel en die ik soms vraag om mij te helpen leren. Geen van hen draagt een paarse rok. Het meest pluizerige haar is dat van mij.
“Wat leuk dat je er bent!” in plaats van ‘je mag er zijn’.
En chocolade-moddertaart. En witte fudge met pecannoten. En bonbons.

Ik groei nog lekker even door.  

#83_Aluminiumfolie
#83_Aluminiumfolie

#82: Speklap

Het is december.
Alles is anders.
Mensen zijn extra lief voor elkaar, je doet eens wat voor een ander en je bezoekt een anders zo eenzame opa of oma.
Zelf maak ik mij er ook schuldig aan om rondom de feestdagen meer naar de medemens om te kijken dan anders.

De straatnieuwsverkoper bij de supermarkt naast oma’s flat is een goedlachse mevrouw die tijdens alle jaargetijden lijkt voorbereid te zijn op een sneeuwstorm. Dik ingepakt glimlacht ze lief naar iedereen die voorbij komt en deelt ze gratis ‘goedemorgen’-tjes uit. Ik vind haar aardig en zo nu en dan neem ik ongevraagd iets voor haar mee. Een broodje of een flesje vers geperst sapje. 

Ik haal de boodschappen voor ‘kerst-kaas-fondue’ met mijn vriendinnen. De salades welteverstaan. Die zou ik voor mijn rekening nemen. Met twee gevulde tassen kom ik naar buiten en zie ik haar staan. Vergeten. Op de heenweg had ik haar nog gegroet en bedacht dat ik binnen wel zou kijken wat ik voor haar kon kopen. Ze groet mij alsnog vriendelijk gedag wanneer ik zonder haar iets te geven naar mijn auto loop om de boodschappen in de kofferbak te plaatsen. Het zit me niet lekker.
“Kom”, zeg ik tegen mijn smurf en we lopen terug.
“Ik ben iets vergeten te kopen, ik moest nog even terug”, lieg ik tegen haar, “kan ik misschien iets voor je meenemen?”
Ik ben verbaasd door haar antwoord en aan het gezicht van mijn dochter te zien ben ik niet de enige.
“Een speklap”, zegt ze met een vreemde tongval, “voor het avond-koken.”
“Oké”, stamel ik verrast.
Eef en ik lopen een beetje giechelend de winkel in en rekenen vervolgens twee speklappen en een warm saucijzenbroodje af.
“Mag ik het geven?”, vraagt ze. Ik hoor haar zelfs “fijne feestdagen” zeggen bij het overhandigen. Twee euro en zevenenvijftig cent geruild tegen een vrolijk gezicht en een prettig gevoel.
De hele dag blijven we ‘speklap’ met het bijzondere accent uitspreken en lachen we samen om onze ‘goede daad’. 

Het is januari.
Alles is weer hetzelfde.
De scholen zijn weer van start en ik hoor moeders op het schoolplein jubelen dat ze blij zijn dat het gewone ritme weer is begonnen. Er was teveel gegeten, het waren drukke dagen, verveelde en vervelende kinderen… Het ‘gelukkig-weer-naar-school-gevoel’ wordt vooral door de ouders zo ervaren, de kinderen sjokken ondertussen met gepaste tegenzin naar binnen.
“Mam, we mochten vandaag een wens opschrijven bij filosofie. Eentje voor jezelf en eentje voor een ander. Toen deden we ze in een envelop en volgend jaar gaan we die pas weer openmaken. Kijken of het uit is gekomen.”
Vol vertrouwen vraag ik haar wat ze heeft gewenst. Al haar hele leven gaat haar speelgoed naar de arme kindjes (zelf brengen!), praten we over het wel en wee van de wereld en dat niet iedereen het even goed heeft. Ze is begaan met mensen en is vrijgevig.
“Nou”, vervolgt ze, “dus een BabyBorn pop voor mijn zusje die ze zò graag wil hebben en voor mijzelf een LOL surprise bal, maar dan diegene die…”
Ik onderbreek haar, iets te abrupt.
“Dat valt me een beetje van je tegen. Geen gezond jaar voor ouwe oma ofzo? Of iets voor arme kinderen? Alleen maar spullen?”
Shit. Het onderlipje begint te trillen. Genuanceerd probeer ik haar uit te leggen dat we toch juist altijd proberen te leren dat materialistische dingen niet belangrijk zijn en dat het fijn is als het met een buurman, familielid of zelfs de wereld beter gaat… Het is te laat. Ze huilt dat ze het envelopje al aan de filosofie-juf heeft gegeven en dat ze het niet meer kan veranderen.
“Maar we moesten ook over een kaars springen en een wens doen en toen heb ik wel ‘vrede’ gewenst,” zegt ze gauw.

Ik hou zo van haar. Met haar volzinnen, slimme uitspraken en gevatte opmerkingen behandel ik haar soms een beetje te volwassen. Natuurlijk wil ze speelgoed, eigenlijk is het nog een heel bescheiden wens. Maar… Wanneer ze volgend jaar haar envelopje opent weet ik wél zeker dat ze aan dit gesprek terug denkt en dat ze weer even bewust is van het feit dat we zo dankbaar mogen zijn dat we leven in een land met vrede, speelgoed en voor bijna iedereen speklappen.
‘De beste wensen.’
Ik zorg dat haar wens voor zichzelf sowieso uitkomt, die LOL surprise bal krijgt ze van mij. Negen euro en vijfennegentig cent ruil ik met alle liefde tegen een vrolijk gezicht en een prettig gevoel. 

Blog #82: Speklap
Blog #82: Speklap

#81: Anne

Het is dinsdagmorgen. De zon schijnt en werpt een merkwaardige gloed over de weg. Ik reed hier al zoveel vaker. De route ligt bezaaid met beelden die ik herhaaldelijk zag. Het huis op de hoek waar ik vaak een mevrouw in haar badjas haar man zag uitzwaaien, de zebrapaden waar klaar-overs hielpen om de kinderen over te laten steken en het stukje langs Paleis Soestdijk waar nooit bereik is en menig telefoongesprek werd afgebroken. Vandaag is het stil, de herfstvakantie doet de straten zwijgen.

Ik kijk naar de bomenrijen waar ik altijd zo graag tussendoor rijd.
Al minstens 40 seizoenen heb ik zien passeren. Ieder jaargetijde heeft hier zijn eigen charme, maar het mooist vind ik toch de herfst. De bladeren zijn gehuld in prachtige kleuren, van okergeel tot bordeauxrood. Toch ligt er vandaag een grijze deken over, al schijnt de zon. De bloemen op de plek waar ze haar laatste selfie maakte, bewegen zachtjes in de wind.

Gisteren was ze op haar fiets naar haar vriendinnetje gefietst en ondanks onze veilige dorpse omgeving, reed ik enige minuten later met de auto achter haar aan. Van een afstandje hield ik haar in de gaten en zag ik haar lange haar wapperen in de wind. Haar hoofd bewoog vrolijk heen en weer en het zou mij niks verbazen als ze hardop een liedje zong. Onbezorgd fietste ze een leuke dag met haar vriendinnetje tegemoet.
Later die dag, een zomeravond in oktober, zaten we met vrienden om de buitenhaard. De kinderen speelden, we aten soep en we gooiden de opgehakte bladeren in het vuur. We dronken wijn en de avond viel snel. Toen het eenmaal donker was, gaven onze dochters het zoveelste dansoptreden. Na het slotapplaus kondigde ik ons vertrek aan.
“Ik kan wel terug fietsen hoor, dat durf ik wel,” zei ze.
Ik weet het lieverd. Ik weet dat jij het durft, maar ik niet meer. 

Het is dinsdagavond. Ik rijd over dezelfde N415 naar huis. Hier fietste zij ook en ik vraag me af of ze genoot van de herfstkleuren die ondanks de regen van die avond toch opgevallen moeten zijn. Wanneer ik stil sta bij het kruispunt zie ik dat er ook een briefje hangt aan het stoplicht bij het geïmproviseerde gedenkplekje dat voor haar is gemaakt. Ik kan de tekst vanuit mijn auto niet lezen, maar het moeten woorden van ongeloof, wanhoop en verdriet zijn.
Ik ben het ook: verdrietig. Verdrietig dat mijn dochter niet naar huis kan fietsen op een vroege maandagavond, dat het touwtje niet meer door de brievenbus kan en dat de okergele kleuren van de N415 niet naar behoren kunnen schitteren. 

Eenmaal in Soest valt mijn oog op een aankondiging van iets van Herman van Veen. Een volwassen kind die graag leeft in zijn eigen prachtige spookjeswereld, zich soms verstopt voor de grote boze wereld. Een woordkunstenaar, een schrijver en een muzikant.
Herman, van de prachtige liedjes waarvan er eentje onderweg door mijn hoofd blijft zingen: ‘Anne’.

‘Anne, de wereld is niet mooi’.

#81 Anne herfst herfstvakantie
#81_Anne

#80: Vriendschapsverdriet

Het is zondagochtend en ik rommel door mijn huis. Ik werd te vroeg wakker in een leeg huis met het voornemen om uit te slapen nog vers in mijn geheugen. Ook vandaag is het mij niet gelukt, gepieker had mij weer de halve nacht in zijn greep. Ik heb vriendschapsverdriet.

Ik geef de pannenkoekenplanten in mijn kamer de restanten water uit de Dopper van mijn dochter. Groot zijn ze al, sterker nog: inmiddels heb ik er twee. Ze zijn de eerste pot ontgroeid dankzij zorg en aandacht. 

In de vensterbank van mijn oma staan een hoop dezelfde cactussen. Ik vind ze niet zo mooi, maar oma ’stekt’ ze met liefde en groeit er steeds een nieuw plantje uit een stukje cactus dat door een ander zou zijn afgedankt. Ik had ook mooie plannen met mijn plant, twee kleine stukjes had ik zorgvuldig in een twee espressokopjes gezet met verse aarde. Weken werden ze vertroeteld en vandaag vond ik ze troosteloos op de plank in mijn slaapkamer. Vergeten. Dood.

Alles waar je van houdt heeft tijd, liefde en aandacht nodig. In sommige periodes wat meer dan in een ander. Maar wat als je je plantje met alle goede bedoelingen van de wereld naar eigen inzicht water geeft en het blijkt dat deze juist om zonlicht verlegen zat? 

Ik hoor de weloverwogen woorden spoken door mijn hoofd. Ze deden pijn. Ze hebben nog geen plek. Ik weet nog niet wat ze betekenen. Wat ik wel weet is dat ze zich ergens zullen nestelen en zullen groeien. Ik weet nog niet tot wat. Ik weet nog niet wanneer, maar ik geef ze zon, voeding en tijd. Ik vertrouw erop dat er iets moois uitgroeit. De wortels van onze vriendschap zitten immers diep genoeg.

“Stuur je even een berichtje als je veilig thuis bent?”, vraagt een ander vriendinnetje. Het is een ritje van een paar minuten en ik heb de hele avond op frisdrank doorgebracht. In haar voortuin vertel ik op de valreep over een date die mij de avond ervoor hetzelfde vroeg te doen. Hoe ik hem kortaf “Thuis.” (met punt!) had geappt toen ik de auto parkeerde. Hoe ik verwachtte dat hij daaruit zou opmaken dat hij mij had gekwetst met een goedbedoelde opmerking.

Ik stuur haar het bericht dat ik veilig in bed lig. Ze antwoordt kort en met een punt. Dan belt ze lachend op en kletsen we nog even. En nadat we hebben opgehangen en ik mijn ogen sluit, licht mijn telefoon nog één keer op en lees ik dat ze blij is dat ik haar leventje ben ingewandeld. Ik val glimlachend in slaap. 

Ik zet koffie. Tweede bakje. Op het aanrecht staat een takje van de plant dat ik vorige keer per ongeluk afbrak. Ik had het in een borrelglaasje gezet. Ik had het niet verwacht maar het groeit, bijna klaar voor een eigen potje. Ik zet het glaasje in de zon, naast de sterkste pannenkoekenplant waar ik zo trots op ben. Degene die gewoon in leven blijft. Ook als ik even niet weet of ik water of zonlicht moet geven.

Vriendschapsverdriet
Vriendschapsverdriet

#79: Op vakantie, op reis

De badkamer is schoon. Alle was is weg. Mijn bed is strak opgemaakt. Zelfs de slaapkamer van mijn smurf is spik en span. Dat hoort zo, want we gaan op vakantie. Enkele tijd geleden deed ik hetzelfde bij mijn oma.
“Oma? Vergeet de oplader van de iPad niet!” Ze zei dat het haar laatste vakantie werd, het geeft teveel gedoe op haar 92-jarige leeftijd. We leggen haar medicijnen klaar en ik hoop dat ze volgend jaar nog de kracht heeft om leuke dingen te ondernemen. Misschien zelfs tòch een vakantie, vorig jaar was immers ook haar laatste keer.

Wanneer mijn vader vroeger de caravan uit de stalling had gehaald, begon voor ons de vakantie. Het ijzeren opstapje voor de caravan, de deur die in twee gedeelten open kon en de geur van het oerlelijke oranje plastic servies. Mijn moeder heeft het hele jaar door een hoog ‘Truus de Mier’-gehalte. Haar huis is altijd netjes, de ramen streeploos gelapt en zelfgemaakte griesmeelpudding uit een Tupperware springvorm was geen uitzondering. Altijd druk, iedereen lag in de watten. Wanneer de caravan de parkeerplaats op werd gereden, stond zij al met een emmer sop in de hand. Dat ding werd van binnen en van buiten gepoetst, praktisch ontsmet en daarna met militaire discipline gevuld met boodschappen en gestreken beddengoed. Wij hoefden niks te doen, zij hield alle bordjes in de lucht in lucht. Al waren ze oerlelijk en oranje.
Ze moet kapot zijn geweest als ze op plaats van bestemming kwam. En dan begon het eigenlijk pas: bedden opmaken, kastjes inrichten, naar de campingwinkel om een blik boter te halen, de fietsen stallen, macaroni maken, een handwasje, de strandtassen inpakken, de voortent vegen, en zo door, en zo voort…
Ik poets de vingers van de spiegel. Eigenlijk doe ik het voor haar, besef ik. Ik zou er prima mee kunnen leven als ze er nog op zouden zitten als ik thuis kom. Maar, en ik hoor haar stem in mijn hoofd: “Straks gebeurt er iets.” Dat was ook de reden dat ik altijd een paar sokken zonder gaten aan moest, want stel dat ik in het ziekenhuis belandde. Wat moesten de mensen dan wel niet van ons denken?

Het kan mij niet meer schelen wat mensen van mij vinden. Ik heb oude vrienden en nieuwe mensen om mij heen verzameld die het niet kan schelen hoe ik er uit zie. Die zich interesseren voor wat ik denk en hoe ik voel. In mijn koffer zit een bikini die ik al bijna 10 jaar heb, ik ben van plan hem de hele week aan te trekken. En ik hou mijn buik voor niemand in.
Met versgeknipte haren verliet ik gisteren de kapper en op weg naar de auto kreeg ik een sms. Het was de zoon van mijn oude buurvrouw. Ik deed haar boodschappen toen ik nog bij haar in de straat woonde. We dronken koffie en ze kuste mijn smurf altijd net te enthousiast op haar mond. Ze praatte over haar verloren dochter en hoe intens verdrietig ze was dat ze zowel haar dochter als haar man was verloren. Ik luisterde, meestal stoorde ik mij aan de talloze herhalingen van haar verhalen. Van hoe ze tergend langzaam haar boodschappenbriefje voorlas. Hoe ze wéér huilde omdat ze haar kleindochter niet meer zag. De naam van deze kleindochter staat op de overlijdenskaart waarvan de zoon die ik nog nooit heb ontmoet mij een foto stuurt. Dinsdag wordt ze gecremeerd. 

Ik ga op vakantie, met mijn stokoude bikini. Met mensen die dat niks kan schelen. Zonder al teveel bagage. Ik heb ruimte gemaakt, in mijn koffer, mijn hart en mijn hoofd. Voor nieuwe dingen en gewoonten… Vanaf nu ga ik op reis. 

#79_Op vakantie, op reis
#79_Op vakantie, op reis

#78: Ik zie

Zondagavond, half tien. De unieke geluiden van een inkomend FaceTime-gesprek klinken in mijn slecht verlichte kamer. Ik zie de vertrouwde naam in mijn scherm. Een tijd lang was hij mijn liefde en nu houden we alleen nog van elkaar. Hij wilde even kletsen. Gewoon. Voor de gezelligheid.
Of ik een leuk weekend had gehad.
Hij wist niet dat ik 2 dagen lang met 3700 mensen in een soortgelijke donkere ruimte heb gesproken over de liefde. Over dat een succesvolle relatie (in welke vorm dan ook) bestaat uit een aantal basiselementen die aandacht en voeding nodig hebben om te overleven en (nog mooier) te groeien tot een ’superrelatie’.
Termen als ‘je mag er zijn’, het welbekende ‘een plek geven’ en ‘gedachten zijn krachten’ heb ik godzijdank niet gehoord. Ik heb niet hoeven huilen. Ik hoefde nergens tegen te slaan. Ik luisterde gewoon naar mooie verhalen, leerde over wetenschappelijk onderbouwde werkingen van hormonen en schreef mooie woorden in mijn schrift.
Dat schrift lag op mijn schoot, onder mijn brandende hart. Dit is geen metafoor, maar beschrijft het lampje dat aangaf dat ik als single naar dit seminar was gekomen, het brandde gedurende de dag. Een zaal met 3700 mensen, zo’n 40% had een lampje. En ik zag die van hem.

Als extraverte kwebbelaar klinkt het mensen soms vreemd in de oren wanneer ik zeg dat ik iemand niet durf aan te spreken. We zitten in een Italiaans restaurant en we kletsen over het programma, over de mensen die hun verhaal deden en ik zwaai ondertussen naar de vriendelijke man waarnaast ik vanmorgen zat. Zijn prachtige vrouw waarover hij vertelde zit stralend zwanger tegenover hem. Ik weet nu dat ze een heftige tijd hebben gehad, een avontuur in het buitenland waren aangegaan en er letterlijk van terug zijn gekomen. Hoe moeilijk het voor haar was om daar maar met hun eerste kind haar dagen te vullen en te wachten tot hij thuis kwam. Hij zag haar verdriet. Hij zag haar.
De meiden aan mijn tafel smullen van mijn verhaal dat ik hem heb gespot. Hoe ik al ‘per ongeluk’ tegen hem aan ben gebotst, in zijn buurt koffie heb staan drinken en hoe ik hem stiekem in de gaten hield toen ik twee rijen achter hem zat. En dat ik op zijn badge heb gegluurd en zodoende zijn naam in mijn schriftje heb gezet. Mocht ik het niet aan durven om hem ‘live’ aan te spreken, dan stuur ik hem gewoon een berichtje.
I’ll Google his ass.
Vol goede moed zoek ik na de lunchpauze weer mijn plek in de zaal. De reporter in de zaal praat met mensen in de zaal en ze verschijnen levensgroot op het scherm. Dan is daar ineens een vrouw die vraagt om hulp, ze had hem gisteren gesproken nu zoekt ze hem. Ze noemt de naam die in mijn schrift staat en hij verschijnt levensgroot op het scherm. Als een boer met kiespijn kijk ik naar de omhelzing die op drie grote schermen te zien is. Hij is mooi als hij lacht. Ik stuur mijn vriendin een berichtje. “Dat is mìjn lampje! Kut!”

De verbinding hapert en hij vraagt of ik liever wil bellen. Dat wil ik niet niet. Ik wil dat hij ziet wat ik zeg. Hij luistert naar het vervolg van mijn verhaal. Dat ik in die zaal van 3700 mensen ineens begreep waarom het tussen ons niet had gewerkt, dat het niets met de liefde tussen ons te maken had. Dat het simpelweg niet bij elkaar paste en ja: een puzzel die niet past kun je niet leggen. Een van de opdrachten was soort afscheid nemen van oud geliefden. Ik had de kaart aan hem gericht en schreef wat ik hem niet eerder had gezegd. Ik vertel hem hoe zijn kaart vervolgens op het podium belandde, temidden van 3700 andere. Ik liet hem daar. 

Mijn laptop op tafel maakt het geluid van een inkomend bericht. In de slecht verlichte kamer schijnt het blauwe licht op mijn gezicht. “Proost, zegt hij, op de liefde.”
De naam uit het schriftje staat nu op mijn scherm. Hij had mij ook gezien en mijn berichtje had hem positief verrast. Ik glimlach. Stoute schoenen zijn er om aan te trekken.

#78_Ik zie

#77: Tranen

Het is zondagavond, na middernacht. Eigenlijk maandag dus al.
Ik huil haar tranen. Het verdriet dat ze wegslikt en verstopt achter haar springerige vrolijkheid, rolt mijn kussen op. Het is morgen wel opgedroogd als ik wakker word. Dan glimlach ik mij ook weer door de dag en breng ik haar opgewekt naar school. We zullen allebei lachen.

Ik vaar goed op andermans verdriet. Gestoeld op eigen opgekropte emotie ben ik altijd de eerste die huilt bij bruiloften, een documentaire over een gevangengenomen orka of bij de aanblik van een eenzame bejaarde op een bankje in het park: het minste of geringste kan mijn traanbuizen triggeren.

Na de geboorte van mijn smurf, wachtte ik op de beloofde kraamtranen. Ze kwamen niet. Ik vond dat ik daar mooi mee weg kwam, want laten we eerlijk zijn: echt florisant zie je er na een bevalling al niet uit. De gedachte om dan ook nog snotterend en met dikke, rood doorlopen ogen je bezoek te ontvangen zag ik niet zo zitten. Nee, huilen dat doe ik alleen alleen.

“Laat maar los, dat verdriet, dat mag er gewoon zijn.”
Werkelijk, ik kon het niet meer aanhoren. Met een stuk of twintig volwassenen zat ik op de zolder van een prachtige boerderij. Ieder zijn verhaal, ieder zijn verlies. Ik huilde andermans tranen. Ik voelde andermans gemis. Ik had moeite met visualisatie opdrachten, met de zachte zweverige stemmen en nam mezelf voor dat wanneer die ene vrouw nog één keer zou zeggen dat ‘ze er ook mocht zijn’ ik haar direct met een niet-biologische biefstuk in haar vegetarische-emo-gezicht zou slaan.

Er gebeurde echter iets heel anders. Iets triggerde mij. Ik brak.
Ik huilde mijn eigen verdriet en lag als een baby te snikken. En nu huilden zij met mij mee. Ik liet me troosten ook. Door hen wiens verhalen mij eerder zo hadden ontroerd. 

Afgelopen zaterdag. In het ziekenhuis zaten we in een ongezellig ‘restaurant’. Hij hikte tegen zijn medicijnen aan. De tafeltjes om ons heen waren ook gevuld met patiënten en hun bezoek. Ze dronken slappe thee en aten fruit. Ik proefde voor de gein zijn vloeibare laxeermiddel en we aten ‘harde wors’. Met Haags accent.
“Hoe gaat het met jou?”, vroeg hij oprecht.
Alsof hij even niets mankeerde, alsof we er gewoon maar even zaten. We er ‘mochten zijn’ voor mijn part.
Ik vertelde hem over mijn ietwat zweverige ontdekkingsweekend en hij was trots op mijn gevonden kwetsbaarheid. We spraken af dat ik niet meer alleen verdrietig mag zijn. Al gauw nam de humor weer de overhand. Het was bijna gênant, we moesten oppassen dat de hechtingen er niet uit vlogen. We huilden van het lachen, de tranen die ik makkelijk kan delen. 

“Ik huil alleen alleen.
ik laat tranen rollen,
als ik eenzaam fiets,
want als de wind ze meeneemt,
dan voel ik bijna niets.”

Maandagavond. Ik lees wat ik maanden eerder schreef.
Hij belde net. De uitslag was niet best. We spraken over onzekerheid, angst. Hoop.
En of ik lieve energie naar hem wil sturen. Ik beloofde er meteen mee te beginnen.
Nadat hij ophing, huilde ik. Met snikken en met geluid. Zachtjes hoorde ik de deur van kamer opengaan en voelde ik haar armpjes om mij heen… Ik huilde niet alleen.

Tranen, verdriet delen, blog #77, Typisch Tam
#77_Tranen

#76: ‘Omstebeurten’

Het is maandagavond, bijna half negen. Aan de keukentafel schenk ik het laatste glas wijn uit de fles. Doordeweeks mag het eigenlijk niet, maar oma is fervent tegenstander van ‘weggooien wat nog goed is’, dus proost ik in gedachten op haar. Een Afrikaans koosnaampje luidt ‘oogplesiertjie’, zo lees ik. Ik hou van ongebruikelijke woorden.

“Mag ik dat-en-dat boek van je lenen als je zoon het uit heeft?”, vraag ik haar in een privé berichtje. Ik had gisteren gezien dat ze de auteur van het boek een leuke foto stuurde waarop het kleine bebrilde mannetje aandachtig een grote-mensen-boek zat te lezen.
“Ja, dat mag. Als het uit is, we ‘omstebeurten’ nu nog”, antwoordt ze.

Ik glunder. De laatste keer dat ik ‘omstebeurtte’ met een boek was ruim 10 jaar geleden toen we op het strand van Salou allemaal tegelijk over de ontvoering van Heineken wilden lezen. Halverwege de twintig, of nog làng geen dertig waren we destijds. Zó oud en voor het eerst in Salou. Belachelijk was het.
We voelden ons bejaard.
We sliepen boven een ski-hut (inderdaad, bij een gemiddelde temperatuurvan 26 graden) en het getik van de flesjes Flügel hield ons uit onze slaap.
We wilden rond een uur of 3 gaan slapen, maar het lawaai hield tot 6 uur stand.
We vonden ons appartement vies.
We moesten het onder ogen zien: we waren oud.
Maar we hadden nog geen kinderen en en nog niemand was getrouwd.
Nu is de eerste scheiding een feit.

“Kan ik nu even de privé-Tam spreken?”, zegt mijn goede vriend met wie ik de laatste tijd alleen maar zakelijk contact heb gehad. Hij is in de vensterbank van mijn kantoor gaan zitten en we proberen de afgelopen maanden in minuten te proppen. Ik vertel hem hoe het met mij gaat en wat mij op dit moment voornamelijk bezighoudt. Over wat ik leer en zoek. We mijmeren een beetje over lessen en gedachten, waar we vroeger nog zochten naar koosnaampjes voor elkaar.

“Leuk trouwens, jullie eigen glamping, ik ga boeken deze zomer.”
Een luxe glampingtent voor 4-6 personen is voor mij en mijn smurf veel te groot. Even schieten er wat namen door mijn hoofd van potentiële kandidaten om een week mee in een safari-tent te zitten.
Toch ga ik liever alleen met haar.
Lekker een boek ‘omstebeurten’ en slapen in een gepimpte caravan.
“Het is nog wel een beetje kaal op het grasveld, hoor. Er staan nog geen speeltoestellen”, zegt de moeder van leesgrage mannetje.
“Geeft niks, zeg ik, ze wil toch alleen maar ‘handstandten’ waarschijnlijk.”

#76_Omstebeurten, boek, glamping, omstebeurten, TypischTam,
#76_Omstebeurten