Zondagavond, half tien. De unieke geluiden van een inkomend FaceTime-gesprek klinken in mijn slecht verlichte kamer. Ik zie de vertrouwde naam in mijn scherm. Een tijd lang was hij mijn liefde en nu houden we alleen nog van elkaar. Hij wilde even kletsen. Gewoon. Voor de gezelligheid.
Of ik een leuk weekend had gehad.
Hij wist niet dat ik 2 dagen lang met 3700 mensen in een soortgelijke donkere ruimte heb gesproken over de liefde. Over dat een succesvolle relatie (in welke vorm dan ook) bestaat uit een aantal basiselementen die aandacht en voeding nodig hebben om te overleven en (nog mooier) te groeien tot een ’superrelatie’.
Termen als ‘je mag er zijn’, het welbekende ‘een plek geven’ en ‘gedachten zijn krachten’ heb ik godzijdank niet gehoord. Ik heb niet hoeven huilen. Ik hoefde nergens tegen te slaan. Ik luisterde gewoon naar mooie verhalen, leerde over wetenschappelijk onderbouwde werkingen van hormonen en schreef mooie woorden in mijn schrift.
Dat schrift lag op mijn schoot, onder mijn brandende hart. Dit is geen metafoor, maar beschrijft het lampje dat aangaf dat ik als single naar dit seminar was gekomen, het brandde gedurende de dag. Een zaal met 3700 mensen, zo’n 40% had een lampje. En ik zag die van hem.
Als extraverte kwebbelaar klinkt het mensen soms vreemd in de oren wanneer ik zeg dat ik iemand niet durf aan te spreken. We zitten in een Italiaans restaurant en we kletsen over het programma, over de mensen die hun verhaal deden en ik zwaai ondertussen naar de vriendelijke man waarnaast ik vanmorgen zat. Zijn prachtige vrouw waarover hij vertelde zit stralend zwanger tegenover hem. Ik weet nu dat ze een heftige tijd hebben gehad, een avontuur in het buitenland waren aangegaan en er letterlijk van terug zijn gekomen. Hoe moeilijk het voor haar was om daar maar met hun eerste kind haar dagen te vullen en te wachten tot hij thuis kwam. Hij zag haar verdriet. Hij zag haar.
De meiden aan mijn tafel smullen van mijn verhaal dat ik hem heb gespot. Hoe ik al ‘per ongeluk’ tegen hem aan ben gebotst, in zijn buurt koffie heb staan drinken en hoe ik hem stiekem in de gaten hield toen ik twee rijen achter hem zat. En dat ik op zijn badge heb gegluurd en zodoende zijn naam in mijn schriftje heb gezet. Mocht ik het niet aan durven om hem ‘live’ aan te spreken, dan stuur ik hem gewoon een berichtje.
I’ll Google his ass.
Vol goede moed zoek ik na de lunchpauze weer mijn plek in de zaal. De reporter in de zaal praat met mensen in de zaal en ze verschijnen levensgroot op het scherm. Dan is daar ineens een vrouw die vraagt om hulp, ze had hem gisteren gesproken nu zoekt ze hem. Ze noemt de naam die in mijn schrift staat en hij verschijnt levensgroot op het scherm. Als een boer met kiespijn kijk ik naar de omhelzing die op drie grote schermen te zien is. Hij is mooi als hij lacht. Ik stuur mijn vriendin een berichtje. “Dat is mìjn lampje! Kut!”
De verbinding hapert en hij vraagt of ik liever wil bellen. Dat wil ik niet niet. Ik wil dat hij ziet wat ik zeg. Hij luistert naar het vervolg van mijn verhaal. Dat ik in die zaal van 3700 mensen ineens begreep waarom het tussen ons niet had gewerkt, dat het niets met de liefde tussen ons te maken had. Dat het simpelweg niet bij elkaar paste en ja: een puzzel die niet past kun je niet leggen. Een van de opdrachten was soort afscheid nemen van oud geliefden. Ik had de kaart aan hem gericht en schreef wat ik hem niet eerder had gezegd. Ik vertel hem hoe zijn kaart vervolgens op het podium belandde, temidden van 3700 andere. Ik liet hem daar.
Mijn laptop op tafel maakt het geluid van een inkomend bericht. In de slecht verlichte kamer schijnt het blauwe licht op mijn gezicht. “Proost, zegt hij, op de liefde.”
De naam uit het schriftje staat nu op mijn scherm. Hij had mij ook gezien en mijn berichtje had hem positief verrast. Ik glimlach. Stoute schoenen zijn er om aan te trekken.